Leerdoelen K2
Materieel strafrecht
Week 1; (Het materiële strafrecht hoofdstuk 1 t/m 3)
de bronnen van het materiële strafrecht benoemen;
- Wet Wetboek van Strafrecht en bijzondere strafwetten. In boek 1 WvSr staan algemene
bepalingen, boek 2 bevat misdrijven en boek 3 de overtredingen.
- Jurisprudentie
- Verdragen bijvoorbeeld het EVRM. Art. 6 van dit verdrag garandeert het recht op een eerlijk
proces
- Rechtsbeginselen
- Literatuur
uitleggen wat het materieelrechtelijke legaliteitsbeginsel inhoudt;
In art. 1 Sr is de regel opgenomen dat geen feit strafbaar is dan uit kracht van een daaraan
voorafgegane wettelijke strafbepaling. Het wordt ook wel nulla poena-regel genoemd. Om de burger te
beschermen tegen willekeur dient de overheid bij het uitoefenen van de macht gebonden te zijn aan
regels.
Aan de nulla poena-regel kunnen een viertal sub-regels worden afgeleid:
- De straf moet berusten op een wet in de formele zin de regel sluit bestraffing op grond van het
gewoonterecht uit. Vereist is een geschreven strafbepaling die een basis heeft in een wet
afkomstig van de formele wetgever.
- Het verbod van terugwerkende kracht de wettelijke strafbepaling moet aan het feit zijn
voorafgegaan. Burgers moeten van tevoren kunnen weten welk handelen strafbaar is gesteld en
welk handelen niet strafbaar is. De rechter zal moeten vaststellen wanneer de wet van kracht is
geworden en wanneer het feit is begaan.
- Het Bestimmtheitsgebot (lex certa) een wettelijke strafbepaling moet specifiek en helder zijn. De
rechtszekerheid is gediend met een nauwkeurige omschrijving van de strafbare feiten en de op te
leggen straffen. De wetgever moet vage bepalingen vermijden. Het is de rechter niet toegestaan
een wet in formele zin aan art. 16 Gw te toetsen. Hij zal dus vage strafbepalingen gewoon toe
moeten passen. Dat is anders als het gaat om een delictsomschrijvingen die afkomstig zijn van de
lagere wetgever.
- Verbod van analogie alleen een gedraging die aan een wettelijke omschrijving beantwoordt kan
aanleiding geven tot bestraffing. Analogische toepassing van strafbepalingen is daarmee
uitgesloten. Je mag niet zeggen ‘dit delict is niet geregeld, maar het handelen lijkt op een ander
delict dat wel geregeld is en daarom wordt deze persoon strafrechtelijk aansprakelijk gesteld’.
Het is vastgelegd in art. 16 Gw, art. 1 Sr, art. 7 EVRM
het beginsel ‘geen straf zonder schuld’ toelichten;
Het houdt in dat er moet sprake zijn van een bepaalde mate van verwijtbaarheid. De verdachte wordt
voor onschuldig gehouden totdat schuld door de rechter is vastgesteld (art. 6 lid 2 EVRM). Dit wordt
ook wel de onschuldpresumptie genoemd.
de doelen en functies van straffen beschrijven en deze in een rechterlijke uitspraak herkennen.
Er wordt gestraft om verschillende redenen. Er zijn hier verschillende theorieën over geformuleerd.
Deze zijn in te delen in twee hoofdcategorieën:
1. Absolute theorieën vergelding. Het doel hiervan is leedtoevoeging.
2. Relatieve theorieën generale en speciale preventie; herhaling in de toekomst moet worden
voorkomen. Bij speciale preventie hoop je dat de veroordeelde niet in herhaling zal vallen. Bij
generale preventie zet je een voorbeeld voor de rest van de maatschappij. Men wil hierdoor
voorkomen dat de samenleving dezelfde strafbare feiten gaat plegen. Er wordt een straf opgelegd
om te zorgen dat andere mensen dit niet gaat doen (normbevestiging)
De verenigingstheorieën gaat uit van een combinatie van de absolute en de relatieve theorieën.
In de huidige maatschappij gaat het vooral om verharding en verzakelijking, maar er is ook steeds
meer aandacht voor preventie en mediation.
, Leerdoelen K2
Extra;
Kenmerken van het strafrecht:
- Monopoliepositie van de overheid De overheid heeft de monopoliepostie voor wat betreft het
vervolgen van verdachten, het ten uitvoer leggen van straffen en het toepassen van
dwangmiddelen.
- Verbod en tegengaan van eigenrichting Burgers mogen het recht niet in eigen handen nemen.
- Straf als vergelding of resocialisatie?
Straf(recht) als ultimum remedium er moet terughoudend mee worden omgegaan. Er zijn ook
andere manieren om menselijk gedrag te sturen/te beïnvloeden. Dit heeft er mee te maken dat het
strafrecht heel ingrijpend kan zijn voor burgers.
Iedere strafbepaling, hoe zorgvuldiger ook geformuleerd, vraagt om uitleg/interpretatie. De betekenis
van het woord hangt af van het verband waarin het is gebruikt. Er zijn vier methoden te onderscheiden
waarop de rechter de wetsbepaling kan uitleggen:
1. De taalkundige of grammaticale, waarbij de rechter op de gangbare betekenis van het woord in
het gewone taalgebruik en op het zinsverband let.
2. De theologische, waarbij hij kijkt naar de bedoeling van de wetgever of naar de beginselen die de
wetgever aan zijn bepalingen ten grondslag heeft gelegd, dan wel naar de eisen die de
samenleving stelt.
3. De systematische, waarbij de rechter de uitleg van een bepaling laat afhangen van het systeem
van de regeling waarin deze staat.
De historische, waarbij de rechter voor de uitleg van een bepaling nagaat wat hierover is gezegd bij de
totstandkoming van de wet of vroegere regelingen
Kunnen lagere wetgevers, zoals de gemeenteraad en Provinciale Staten, gedragingen strafbaar
stellen? Zo nee, waarom niet en zo ja, zijn aan dit recht nog beperkingen gesteld?
In art. 1 lid 1 Sr is bepaald dat een straf moet berusten op een voorafgaande wettelijke bepaling.
De wet in formele zin bepaalt de straffen, maar ook de wet in materiële zin mag bepaalde gedragingen
strafbaar stellen. De lagere wetgever krijgt dus ook de bevoegdheid om te bestraffen. De wet in
formele zin bepaald echter wel, welke straffen opgelegd mogen worden. Er zitten grenzen en maxima
aan de straffen van de lagere wetgever. Zo machtigt art. 154 lid 1 jo lid 3 Gemw de
gemeentewetgever om overtredingen van door hem gegeven verordeningen strafbaar te stellen. De
straf mag niet hoger zijn dan 3 maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Week 2; (Het materiële strafrecht hoofdstuk 4+5 + Het beslissingsmodel hoofdstuk 3+4)
van een willekeurige delictsomschrijving de verschillende bestanddelen onderscheiden;
strafbare feiten kwalificeren;
Bij de kwalificatievraag gaat het om of de gedragingen te koppelen zijn aan een strafbaar feit.
Zie het document ‘Kwalificaties’ op blackboard.
uitleggen wat de elementen van een strafbaar feit zijn;
De elementen van een strafbaar feit zijn niet opgenomen in de delictsomschrijving. Ze worden
verondersteld aanwezig te zijn. De wederrechtelijkheid en schuld zijn algemene ongeschreven
voorwaarden voor strafbaarheid. Het komt dan aan bod bij de derde materiële vraag van art. 350 Sv,
namelijk de vraag of de verdachte strafbaar is.
het belang van het zorgvuldig opstellen van een tenlastelegging toelichten;
De tenlastelegging is leidend voor het proces van bewijzen in die zin dat de rechter daaraan gebonden
is. Dit wordt ook wel aangeduid als de ‘grondslagleer’: de rechter mag niet iets anders bewezen
achten dan is tenlastegelegd. Indien de OvJ de tenlastelegging onjuist opstelt en er een bestanddeel
niet bewezen kan worden, dan volgt er vrijspraak op grond van art. 352 lid 1 Sv.
, Leerdoelen K2
uitleggen welke leer de Hoge Raad aanhangt als het gaat om strafrechtelijke toerekening van
gedrag en deze toepassen op een casus;
De heersende causaliteitsleer is de redelijke toerekening (HR Letale Longembolie). Er moet worden
gekeken of het gevolg redelijkerwijs aan de gedraging van de verdachte kan worden toegerekend. Dit
wordt ingevuld aan de hand van oude causaliteitsleren:
- Conditio sine qua non; als een bepaalde oorzaak niet zou zijn gebeurd was het gevolg ook niet
ingetreden. Het wordt ook wel de ondergrens, omdat het heel zwart-wit is
o Alternatieve causaliteit; Op het moment dat er ook een andere oorzaak mogelijk is, dan kan
de conditio sine qua non onder druk komen te staan. Dan komt de alternatieve causaliteit
kijken. Hierbij hoort het HIV-arrest: De HR heeft gezegd dat de onzekerheid over het verband
nog niet maakt dat het onredelijk is om het gevolg aan de verdachte toe te rekenen.
De hoger raad stelde een aantal criteria vast:
a. De gedraging moet een onmiskenbare schakel kunnen hebben gevormd in de
gebeurtenissen EN
b. Het moet aannemelijk zijn dat het gevolg met aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door
de gedraging van de verdachte is veroorzaak. Dit hangt af van de concrete
omstandigheden van het geval. Hierbij worden de volgende hulpmiddelen gebruikt:
De gedraging moet naar haar aard geschikt zijn om het gevolg teweeg brengen
Bovendien moet uit ervaringsregels blijken dat de gedraging heeft geleid tot het intreden van
het gevolg
Is aannemelijk geworden dat een alternatieve oorzaak hoogstwaarschijnlijk niet tot het gevolg
heeft geleid?
- Causa Proxima; er zijn een aantal gebeurtenissen die in een keten kunnen worden geplaatst. De
laatste schakel in deze keten moet het gevolg teweeg brengen.
- Voorzienbaarheid; Etalageruit-arrest. Iemand rijdt te hard slipt weg rijdt iemand aan gaat
door etalage ruit slagader gescheurd overleden. De bestuurder van de auto zegt dat het niet
voorzienbaar is dat dit zou gebeuren door te hard rijden. De rechter heeft gezegd dat het gevolg
voorzienbaar is. Wanneer je hard rijd is het gevolg, dat uiteindelijk iemand overlijdt, voorzienbaar.
Voorbeeld opdracht;
De heersende causaliteitsleer is de redelijke toerekening (HR Letale Longembolie). Er moet worden
gekeken of het gevolg redelijkerwijs aan de gedraging van de verdachte kan worden toegerekend.
Dus of het overlijden van de portier redelijkerwijs als gevolg van het uitgeoefende geweld aan de
verdachte kan worden toegerekend. Dit wordt ingevuld aan de hand van oude causaliteitsleren.
In dit geval wordt er gekeken naar de conditio sine qua non, dit is de ondergrens. De oorzaak en
gevolg worden ter discussie gesteld. De advocaat zegt dat de mishandeling niet heeft geleid tot het
overlijden. Hij zegt dat er een andere oorzaak is. Hierdoor moet er worden gekeken naar de
alternatieve causaliteit. Er moet worden gekeken naar de criteria van het HIV-arrest.
- De gedraging moet een onmiskenbare schakel kunnen hebben gevormd in de gebeurtenissen; Ja,
het toegepaste geweld is onmiskenbaar in deze reeks gebeurtenissen. Het is dus een
onmiskenbare schakel.
- Het moet aannemelijk zijn dat het gevolg met aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de
gedraging van de verdachte is veroorzaak. Dit hangt af van de concrete omstandigheden van het
geval. Hierbij worden de volgende hulpmiddelen gebruikt:
o De gedraging moet naar haar aard geschikt zijn om het gevolg teweeg brengen; Ja, het
schoppen en slaan tegen een hoofd kan voor zwaar letsel zorgen. In dit geval is het een
beschadiging aan de wervelslagader. Het schoppen en slaan wanneer iemand op de grond ligt is
naar har aard geschikt om iemand te laten overlijden. Je kan je minder goed verdedigen
o Bovendien moet uit ervaringsregels blijken dat de gedraging heeft geleid tot het intreden van het
gevolg; Ja, het schoppen en slaan tegen het hoofd kan voor letsel zorgen. Dit is algemeen
bekend.
o Is aannemelijk geworden dat een alternatieve oorzaak hoogstwaarschijnlijk niet tot het gevolg
heeft geleid?; Ja, de portier leed aan een zeldzame genetische afwijking van de aderen. Een
patholoog van het NFFI heeft verklaard dat er geen gevallen bekend zijn waarbij deze
genetische afwijking in de wervelslagader voorkomt en de aderen zagen er normaal uit. Het is
hoogst onwaarschijnlijk dat de scheuring niet door het uitwendig geweld is veroorzaakt.
, Leerdoelen K2
Het overleden van de Portier kan dus redelijkerwijs aan de gedraging van de verdachte worden
toegerekend.
aangeven welke gevolgen het heeft als de wederrechtelijkheid of verwijtbaarheid (geen element
maar) bestanddeel is van een delictsomschrijving.
Elementen vormen geen onderdeel van de delictsomschrijving. Zij komen aan bod bij de derde
materiële vraag van art. 350 Sv, namelijk de vraag of de verdachte strafbaar is. Hier wordt gekeken
naar de wederrechtelijkheid en de schuld. Indien er sprake is van een strafuitsluitingsgrond, dan volgt
er ontslag van alle rechtsvervolging op grond van art. 352 lid 2 Sv.
Bestanddelen vormen een onderdeel van de delictsomschrijving. De wederrechtelijkheid en de
verwijtbaarheid komen dan aan bod bij de eerste materiële vraag van art. 350 Sv, namelijk de vraag of
het tenlastegelegde feit bewezen kan worden. Indien dit niet het geval is, dan volgt er vrijspraak op
grond van art. 352 lid 1 Sv.
Extra;
Opbouw strafbaar feit:
1. Menselijke gedraging (bestanddeel); Er moet sprake zijn van een doen of nalaten.
2. Delictsomschrijving (bestanddeel); Het gedrag moet vallen binnen een delictsomschrijving.
Hiermee komt het legaliteitsbeginsel tot uitdrukking.
3. Wederrechtelijkheid (element); het handelen moet in strijd zijn met het recht. Er is dan geen
aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
4. Schuld = verwijtbaarheid (element); geen straf zonder schuld. Er is geen sprake van een
schulduitsluitingsgrond.
Het rechterlijk beslismodel: art. 350/352 Sv materiële vragen
1. Is het tenlastegelegde feit bewezen? Zo niet, dan vrijspraak ogv art. 352 lid 1 Sv.
2. Is het bewezenverklaarde strafbaar (kwalificatievraag)? Is er een wettelijke basis? Zo niet dan
OVAR ogv art. 352 lid 2 Sv
3. Is de verdachte strafbaar?
a. Is het bewezenverklaarde wederrechtelijk
b. Is het bewezenverklaarde aan schuld te wijten
Zo niet, dan OVAR ogv art. 352 lid 2 Sv
Het causale verband heeft betrekking op de eerste materiële vraag van art. 350 Sv. Op het moment
dat er geen link te leggen is tussen het gedrag van de verdachte en het feit waarvoor hij wordt
vervolgd, dan moet hij worden vrijgesproken op grond van art. 352 lid 1 Sv.
Week 3; (Het materiële strafrecht hoofdstuk 9)
uitleggen welke twee onvoltooide delictsvormen het Nederlandse strafrecht kent;
Kenmerkend voor strafbare feiten is dat er aan vier voorwaarden moet zijn voldaan. Het is een
menselijke gedraging die valt binnen een delictsomschrijving en die wederrechtelijk en verwijtbaar is.
Soms is het zo dat niet aan alle bestanddelen van de delictsomschrijving is vervult, maar dat er toch
sprake is van strafbaarheid. Dit is bijvoorbeeld het geval bij poging tot en voorbereiding.
Poging is geregeld in art. 45 Sr en voorbereiding is geregeld in art. 46 Sr
het belang van de twee onvoltooide delictsvormen uiteenzetten;
Het zorgt ervoor dat mensen alsnog strafbaar zijn, ondanks het feit dat het delict niet is voltooid.
het verschil tussen beide onvoltooide delictsvormen uitleggen;
Voorbereiding Poging
Art. 46 Sr art. 45 Sr
misdrijf waar naar de wettelijke omschrijving een Kan bij alle misdrijven
gevangenisstraf van 8jaar of meer staat
Er hoeft geen concrete gevaarzetting te zijn Er moet een concrete gevaarzetting zijn
De straf wordt verminderd met 1/2 De straf wordt verminderd met 1/3
Erg ruim geformuleerd Redelijk specifiek geformuleerd
Begin van uitvoering niet noodzakelijk Begin van uitvoering is noodzakelijk