SAMENVATTING
RECHTSECONOMIE
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
Het recht beïnvloed gedrag. Het is relevant om te weten of het geldende recht ook inderdaad de beoogde effecten
heeft. In de tweede plaats is het interessant om te weten of een eventuele verandering van het recht tot een
andere, betere, resultaten zou kunnen leiden. Centrale vraag: welke invloed het recht uitoefent op het gedrag van
individuen. Prikkels beïnvloeden het nut dat individuen aan verschillende keuzemogelijkheden kunnen ontlenen,
en daarmee hun gedrag. Binnen de rechtseconomie wordt uitgegaan van de veronderstelling dat mensen zich
nutsmaximaliserend gedragen. Mensen zullen zich aan de wet houden, wanneer dit een hoger nut oplevert dan
wanneer zij dat niet doen.
Als maatschappelijke welvaart optimaal is, spreken economen van efficiëntie. Maatschappelijke welvaart verwijst
naar het welbevinden of nut van alle individuen gezamenlijk. Het beantwoorden van de vraag of een verandering
leidt tot een toe- of afname van de welvaart, vergt het afwegen van de voor- en nadelen van de verandering. Daar-
voor is nodig dat de materiële en immateriële elementen op één noemer worden gebracht.
Efficiëntie: hoe kan de maatschappelijke welvaart optimaal worden gediend door de inrichting en hand having van
rechtsregels?
- Pareto-criterium: sprake van een toename van de maatschappelijke welvaart indien het nut van één of meer
leden van de samenleving groter wordt zonder dat het nut van enig ander lid van de samen leving kleiner
wordt. Er is dan sprake van een Pareto-verbetering. Er is sprake van een Pareto-optimum indien er geen
Pareto-verbetering meer mogelijk is.
- Hicks-Kaldor-criterium: sprake van een verbetering van de maatschappelijke welvaart, indien er sprake is van
een verandering waarbij alle betrokken individuen erop vooruit zouden kunnen gaan; de winst van de
winnaars is zo groot dat zij het verlies van de verliezers zouden kunnen compenseren.
Beide criteria nemen geven enkel de efficiëntie weer; de beoordeling en de verdeling blijven buiten beeld. Bij het
Hicks-Kaldor-criterium gaat het om de grootte van de ‘koek’, niet zozeer om de verdeling ervan.
1
,HOOFDSTUK 2: WELVAART, MARKTEN EN OVERHEID
2.2 NUTSMAXIMALISEREND GEDRAG
Nutsmaximaliserend gedrag: uit de keuzemogelijkheden zullen mensen het alternatief kiezen dat gegeven hun
voorkeuren het beste is. Dat alternatief levert het individu het hoogste niveau van welbevinden, ofwel het hoogste
nut.
1. Hoe zien de voorkeuren van het kiezende individu eruit?
2. Welke keuzemogelijkheden heeft hij?
2.2.1 VOORKEUREN
Er is sprake van volledige voorkeursordening. Dat wil zeggen dat het individu voor elk paar
goederenpakketten aan kan geven of hij het ene pakket in vergelijking tot het andere beter, slechter of
even goed vindt.
De voorkeursordening van het individu is transitief: indien een individu pakket F prefereert boven D en hij
D prefereert boven B, dan prefereert hij F ook boven B.
Meer boven minder.
Een Indifferentiecurve is een weergave van goederencombinaties waartussen een individu indifferent is. de
desbetreffende goederencombinaties leveren hem hetzelfde nut op. De veronderstelling dat meer wordt geprefer-
eerd boven minder, impliceert verder dat een indifferentiecurve een dalend verloop heeft. De voorkeuren van een
individu worden niet door één indifferentiecurve afgebeeld. De afbeelding van de voorkeuren van een individu
vergt een verzameling indifferentiecurven, een voor elk denkbaar nutsniveau, waarbij een hogere indifferentie-
curve pakketten representeert die een hoger nutsniveau opleveren. Ten tweede moet worden opgemerkt dat de
indifferentiecurven die worden gebruikt om de voorkeuren van een individu in beeld te brengen, elkaar nooit
kunnen snijden.
Pakketten op een hoger gelegen indifferentiecurve worden geprefereerd boven pakketten op een lager gelegen
indifferentiecurve. Als een indifferentiecurve bol naar de oorsprong verloopt, betekent dit dat een individu steeds
minder van goed Y zal willen opofferen om een extra eenheid van goed X te krijgen, naarmate hij al over meer
eenheden van goed X beschikt. (figuur 2.2 Indifferentiecurven)
2.2.2 KEUZEMOGELIJKHEDEN
Het budget en de goederenprijzen bepalen gezamenlijk de keuzemogelijkheden van het individu. De budgetlijn is
een weergave van goederencombinaties die het individu, gegeven zijn budget en de prijzen van de goederen, kan
aanschaffen indien hij zijn gehele budget besteedt. (figuur 2.3 de budgetlijn)
Figuur 2.4 optimale keuze
2.2.3 DE OPTIMALE KEUZE
Nutsmaximaliserend gedrag komt erop neer dat het in-
dividu binnen de grens van het mogelijke, dus uitgaande
van zijn budgetlijn, dát goederenpakket kiest dat op de
hoogst bereikbare indifferentiecurve ligt.
2
,2.3 WEDERZIJDS VOORDELIGE RUIL EN HET PARETO-CRITERIUM
Indien er sprake is van wederzijds voordelige ruil, komen beide individuen op een hogere indifferentie curve
terecht. Dit kan worden afgeleid uit een Edgeworth-box.
Figuur 2.7 Edgeworth-box
Voor het gezamenlijk welbevinden van de individuen in de samenleving: maatschappelijke welvaart.
Pareto-criterium: sprake van een toename van de maatschappelijke welvaart indien het nut van één of meer leden
van de samenleving groter wordt zonder dat het nut van enig ander lid van de samenleving kleiner wordt. Er is dan
sprake van een Pareto-verbetering. Er is sprake van een Pareto-optimum indien er geen Pareto-verbetering meer
mogelijk is.
Elke verandering die op basis van wederzijds voordelige ruil tot stand komt levert een Pareto-verbetering op. Maar
omgekeerd is het niet zo dat elke Pareto-verbetering ook op basis van wederzijds voordelige ruil kan worden
gerealiseerd.
Zolang er in een situatie nog een Pareto-verbetering gerealiseerd kan worden, heeft de gezamenlijke welvaart
blijkbaar nog geen optimum bereikt. Een situatie is een gezamenlijk welvaartsoptimum volgens Pareto, ofwel een
Pareto-optimum, als er geen Pareto-verbetering meer mogelijk is. Toegepast op figuur 2.7 is er sprake van een
Pareto-optimum, indien in het desbetreffende punt in de Edgeworth-box de indifferentiecurven van de individuen
elkaar raken. In dat geval bestaat er namelijk geen ‘oog van Pareto’. Zo representeert punt C in figuur 2.7
bijvoorbeeld een Pareto-optimum. Uitgaande van punt C kan een individu er alleen op vooruitgaan, indien het
andere individu erop achteruit gaat. Om dezelfde reden representeert ook punt B een Pareto-optimum. Indien we
alle Pareto-optima in de Edgeworth-box verbinden, dan vinden we de curve Osjonnie CBO Anita.
Figuur 2.8 De contractcurve
Contractcurve: een weergave van de verzameling van
Pareto-optima, en bestaat uit de verzameling van pun-
ten waarin de indifferentiecurven van de betrokken
individuen elkaar raken.
Ruwweg kunnen we stellen dat het ‘oog van Pareto’
kleiner is naarmate de initiële verdeling dichter bij de
contractcurve ligt, zodat dan ook een kleiner deel van
de contractcurve op basis van een Pareto-verbetering
bereikbaar is.
3
, 2.4 INTERPERSONELE NUTSVERGELIJKING
Kenmerkend voor het Pareto-criterium is, dat men bij het beantwoorden van de vraag of de gezamenlijke welvaart
is toegenomen geen poging hoeft te doen om het nutsverlies van het ene individu af te wegen tegen de nutswinst
van het andere individu. Een dergelijke afweging staat bekend als interpersonele nutsvergelijking.
Meetbaarheid van het nut (Pareto is hier niet van toepassing)
o Ordinale schaal: kan alleen betekenis worden toegekend aan het groter of kleiner zijn van
getallen. Die getallen drukken slechts een ordening uit. Zie figuur 2.8. Slechts de ordening is van
belang. Aan het verschil tussen twee gevallen of aan het quotiënt van twee getallen kan geen
betekenis worden toegekend.
o Cardinale schaal: verhouding tussen getallen. Aan die verhouding kan slechts een betekenis
worden toegekend, indien een nul staat voor ‘geen enkel nut’. Nu zou een nutsniveau van 10 wel
vijf keer zo goed zijn als een nutsniveau van 2.
Het enige dat van belang is, is dat een hoger nutsniveau wordt bereikt wanneer een ander haalbaar pak ket zou
worden gekozen. Hoeveel hoger is niet van belang. Voor het beantwoorden van de vraag of de nutswinst van Anita
‘opweegt’ tegen het nutsverlies van Sjonnie, ligt dat anders. Indien nut slechts op ordinale schaal meetbaar is, dan
is het onmogelijk om vast te stellen of de nutswinst van de een groter is dan het nutsverlies van de ander. Omdat
er op dit moment geen methode beschikbaar is waarmee nut op een cardinale schaal gemeten kan worden, is het
onmogelijk om vast te stellen of de nutswinst van de een groter is dan het nutsverlies van de ander.
Voor het beantwoorden van de vraag of de nutswinst van de een groter is dan het nutsverlies van de ander, moet
het nut van de betrokken individuen dus niet alleen op een cardinale schaal meetbaar zijn. Het nut van de
individuen moet bovendien in dezelfde nutseenheden kunnen worden uitgedrukt, zodat de ‘8’ van de een ook de
‘8’ van de ander is.
Interpersonele nutsvergelijking is slechts mogelijk indien:
- Het nut van de betrokken individuen meetbaar is op een cardinale schaal; en
- Bekend is hoe de nutseenheden van de betrokken individuen zich tot elkaar verhouden.
Tot nu toe is er geen methode gevonden die aan beide voorwaarden voldoet, zodat, althans volgens de meeste
economen, interpersonele nutsvergelijking onmogelijk is.
2.5 HET HICKS-KALDOR CRITERIUM
De grondgedachte is dat een verandering in nut kan worden uitgedrukt in een equivalente verandering in reëel
inkomen, dat wil zeggen het bedrag dat een individu zou willen ontvangen of kan betalen om op het
oorspronkelijke nutsniveau terug te keren.
Voorbeeld
Wanneer het bedrag dat individu 1 maximaal wil betalen groter is dan het bedrag dat individu 2 minimaal wil
ontvangen, is individu 1 in beginsel in staat om aan individu 2 een betaling te doen die een compensatie biedt voor
zijn achteruitgang. Indien individu 1 die betaling daadwerkelijk verricht, is de overgang van de oude naar de nieuwe
situatie een Pareto-verbetering. Indien individu 1 die betaling daadwerkelijk verricht, is de overgang van de oude
naar de nieuwe situatie een Pareto-verbetering. Indien die betaling niet wordt verricht, maar in beginsel wel
mogelijk is, wordt gesproken van een potentiële Pareto-verbetering.
Volgens het Hicks-Kaldor criterium wordt een verbetering van de gezamenlijke welvaart gerealiseerd, indien er
sprake is van een verandering waarbij alle betrokkenen erop vooruit zouden gaan. Indien men het Hicks-Kaldor-
criterium in een concreet geval wil toepassen, dan zal men de voor-en nadelen van de desbetreffende verandering
in beeld moeten brengen en moeten vaststellen of die voordelen al dan niet groter zijn dan de nadelen. Een
mogelijkheid daartoe wordt geboden door de zogenoemde maatschappelijke kosten-batenanalyse, kortweg
MKBA. Daarbij worden de voor- en nadelen van een maatregel geïnventariseerd en zoveel mogelijk in financiële
termen uitgedrukt.
4