Hoofdstuk 1: Inleiding
1 De ontmoeting van twee disciplines
Het Unierecht mag dan wel een voorrangsrecht zijn, het blijft voor de tenuitvoerlegging
grotendeels afhankelijk van het nationale recht van de lidstaten. Vrijwel alle terreinen van het
nationale bestuursrecht worden inmiddels wel beïnvloed door het Unierecht. Niet alleen op
specifieke terreinen dus. Doordat het Unierecht in de meeste staten door het bestuursrecht
wordt geëffectueerd is de beïnvloeding hiervan op dit gebied sterker dan bijvoorbeeld
strafrecht.
2 Benadering en structuur van dit boek
Gezien de voorrang is er gekozen voor een top-down benadering. Er is nou eenmaal min of
meer sprake van eenrichtingsverkeer. Echter wordt bijvoorbeeld de betekenis van
rechtsbeginselen sterk beïnvloed door nationale opvattingen. Er is dus ook een bottom-up
inspiratie. Over de band van het Unierecht is er ook sprake van wederzijdse beïnvloeding
tussen lidstaten.
3 Europees bestuursrecht. Enkele kernbegrippen
Het Europese en nationale recht vormen een geïntegreerde rechtsorde. Besluiten van Europa
werken nationaal door. Omdat voor de effectuering vaak nationaal recht gebruikt wordt, wordt
er ook wel van gedeeld bestuur gesproken. Omdat voor effectieve doorwerking het nationaal
recht nodig is stelt de EU daaraan ook zekere eisen. Deze worden vooral gevormd door het
Hof, maar ook door verordeningen. Dit laatste wordt legislatieve invloed genoemd.
Hierdoor wordt het nationale bestuursrecht geëuropeaniseerd. Overigens is dit alleen het geval
indien het nationale bestuursrecht wordt ingezet om Unierecht te behandelen, tenzij er sprake
is van vrijwillige adoptie. Dit kan men doen omdat men het een goed idee vindt, maar ook om
te voorkomen dat er binnen een lidstaat twee verschillende regels gelden.
Sinds het Verdrag van Lissabon bevat het VEU het constitutionele recht van de Unie, het
VWEU bevat de materiële kant.
4. Bronnen van Europees recht
De EU is gebaseerd op de Rule of Law, de rechtstaatgedachte. Dit staat ook in 19 VEU. Het
primaire Unierecht, de basis, wordt gevormd door de oorspronkelijke oprichtingsverdragen en
alle wijzigingen. Dit neemt de hoogste rangorde in, naast de algemene rechtsbeginselen
waaronder de grondrechten worden begrepen. Tevens is de Unie naar derdelanden gehouden
haar volkenrechtelijke verplichtingen in acht te nemen.
Het secundaire recht ontstaat uit uitvoeringshandelingen van de Raad, Commissie en
Parlement. Artikel 5 lid 2 VEU bevat het legaliteitsbeginsel. De rechtsbasis voor het handelen
staat vooral in het VWEU. Hierin vindt men de specifieke bevoegdheidstoedeling. Het
legaliteitsvereiste wordt door het Hof streng getoetst.
De drie meest gehanteerde instrumenten zijn de verordening, de richtlijn en het besluit. De
verordening is rechtstreeks toepasbaar, bindend en heeft een algemene strekking. Het is dus
een wet in materiële zin, maar heeft wel voorrang boven elke nationale regel. De richtlijn is
verbindend ten aanzien van het resultaat maar moet wel worden omgezet. Het besluit is
verbinden in al zijn onderdelen. Het kan met of zonder adressaat zijn. Aan de hand van de
inhoud moet bepaald worden of nadere implementatie door middel van nationale regelgeving
nodig is.
Tegenwoordig is er ook een onderscheid tussen wetgevingshandelingen (298 VWEU) en niet-
wetgevingshandelingen (290 en 291 VWEU). Daarnaast bestaat er ook soft law. Deze is
,juridisch niet bindend maar kan wel een belangrijk effect hebben. Denk hierbij aan
aanbevelingen en adviezen. Zo kunnen ze toch bepaalde juridische gevolgen hebben.
De jurisprudentie van het Hof is ook een belangrijke rechtsbron. In de eerste plaats door de
betekenis die het Hof er zelf aan geeft, in de tweede plaats door de rechtsvormende taak die
het vervult.
5 Implementatie van het Unierecht in de nationale rechtsorde: het implementatietraject
Implementatie is het omzetten van Unieregels in nationale uitvoeringsregels. Hierin zijn vier
fases te onderscheiden. Allereerst de omzetting van een richtlijn in nationaal recht. Omzetten
van een verordening is niet toegestaan, omdat dan bijvoorbeeld de voorrang en de uniforme
toepassing in de gehele Unie niet kenbaar is. De omzetting moet geschieden voor de afloop
van de omzettingstermijn, volledig en nauwkeurig en het moet duidelijk en kenbaar zijn. Het
dient te geschieden door een dwingende bepaling van intern recht, zodat toepassing wordt
verzekerd en kan worden afgedwongen.
In de tweede plaats komt operationalisering van de richtlijn of verordening. Hierin wordt
bepaald wie moet handhaven en uitvoeren. 4 lid 3 VEU bepaalt dat lidstaten verplicht zijn
noodzakelijke maatregelen te nemen.
Bij richtlijnen gebeurt dit vaak onzichtbaar, omdat zij integreren in een al bestaande context.
Een zeer groot deel van de omzettings- en operationaliseringsmaatregelen bestaat uit
delegatiewetgeving, waarbij soms met zeer ruime machtigingsformules wordt gewerkt om het
snel en efficiënt te kunnen laten verlopen. Soms gebeurt dit door verwijzing naar de EU-
regeling zonder deze op te nemen. Statische verwijzing verwijst naar de regeling zoals die op
dat moment geldt. Dynamische verwijzing verwijst ook naar mogelijke toekomstige
wijzigingen. Hierdoor kan met voorkomen dat nationale regelgeving steeds moet worden
bijgewerkt.
De derde fase bestaat uit toepassing in concrete gevallen, de vierde fase is handhaving.
Hoe besluiten geïmplementeerd moeten worden hangt af van de inhoud. Hier doen zich met
name problemen voor in verband met de zeer korte inwerkingtredingstermijnen, waardoor er
in principe geen overgangsperiode is.
6 De paradox van de institutionele autonomie
De lidstaten hebben institutionele autonomie, dat wil zeggen dat ze zelf hun interne
huishouding mogen bepalen. Hierdoor kan uitsluitend de lidstaat verantwoordelijk worden
gesteld voor schending van het Unierecht (258 VWEU). Dit levert wel een zekere spanning
op, nu de Unie wetgeving delegeert maar de staten zelf verantwoordelijk zijn. Deze spanning
komt vooral met de verhouding centraal-decentraal aan de orde.
Schendingen door decentrale overheden kunnen worden veroorzaakt door handelen en
nalaten. Onjuist kan handelen kan gecorrigeerd worden door toezicht. Nalaten is lastiger,
omdat niet direct als plaatsvervanger opgetreden kan worden. Daarom is in 2009 ook het
wetsvoorstel Naleving Europese regelgeving ingediend. Deze wet bevat drie instrumenten,
namelijk een aanwijzingsbevoegdheid voor de minister, de mogelijkheid een opgelegde boete
te verhalen op het decentrale orgaan en een bevoegdheid voor de minister om maatregelen te
nemen waarmee aan de verplichting kan worden voldaan.
7 Legaliteit in een geïntegreerde rechtsorde en nationale bestuursorganen
Elk overheidsoptreden dat aan burgers eenzijdig verplichtingen oplegt dient op wettelijke
grondslag te berusten. Er kunnen echter spanningen ontstaan tussen het legaliteitsbeginsel en
, de uit het Unierecht voortvloeiende verplichtingen. Men kan allereerst bedenkingen hebben
bij de ruime delegatiebepalingen. Delegatie van wetgevende bevoegdheid leidt tot verlies van
parlementaire invloed.
Daarnaast is het zo dat de dubbele bevoegdheidsgrondslag (materieel is de grondslag
Europeesrechtelijk, institutioneel is deze nationaalrechtelijk) problemen op kan leveren
wanneer een nationale grondslag ontbreekt. Dit kan als de lidstaat geen nationaal orgaan heeft
aangewezen, wanneer een orgaan is aangewezen dat later niet over de benodigde bevoegdheid
blijkt te beschikken of wanneer er geen goede omzetting heeft plaatsgevonden en er
onduidelijkheid is over de institutionele grondslag voor deze toepassing.
Het is niet duidelijk of bestuursorganen rechtstreeks bevoegdheden kunnen ontlenen aan het
internationale recht. Bij een strikt nationaal legaliteitsbeginsel zou men zeggen nee, maar men
zou ook kunnen betogen dat de grondslag in het Unierecht voldoende is waarbij bijvoorbeeld
het VEU en VWEU als grondslag beschouwd kunnen worden.
Voor verdragen wordt verdedigd dat de rechtstreeks werkende bepalingen als grondslag
kunnen fungeren mits zij voldoende duidelijk zijn. Dit omdat geen omzetting vereist is en zij
direct gelden. Voor verordeningen geldt dit ook. Richtlijnen kunnen nooit als
bevoegdheidsgrondslag dienen. Richtlijnconforme uitleg kan niet worden gebruikt om een
niet bestaande bevoegdheid te creëren, het is alleen mogelijk ingeval van een al bestaande
bevoegdheid. Besluiten kunnen ook niet dienen als bevoegdheidsgrondslag.
8 Gemengd bestuur
Van gemengd bestuur is sprake wanneer niet meer duidelijk is wie nou het feitelijke bestuur
is. Dit speelt met name bij Europese structuurfondsen. Andere vormen vindt men op een
toenemend aantal terreinen zoals geneesmiddelen en gewasbescherming.
Hoofdstuk 2: Europeanisering van het nationale bestuursrecht in hoofdlijnen
1 Leidende beginselen
De relatie tussen Unierecht en nationaal recht wordt behelst door drie belangrijke beginselen.
Allereerst is er het voorrangsbeginsel. Unierechtelijke verdragen hebben een eigen rechtsorde
in het leven geroepen die in de rechtsorden van de lidstaten is opgenomen. Het Unierecht is
volgens het Hof een autonome rechtsbron en hieruit vloeit voor dat dit voorrang heeft. Dit
geldt overigens voor zowel primair als secundair recht en tevens geldt het voor nationale
regels die ouder zijn dan Europese. Strijdige, nationale regels dienen buiten beschouwing te
blijven.
In Securitel ging het om het niet nakomen van een richtlijn met betrekking tot ademanalyse.
De consequenties hiervan waren echter niet dat rijden onder invloed niet meer strafbaar was.
Het ging hier om het niet nakomen van een procedureel voorschrift. Bij het niet nakomen van
een materieel voorschrift is het in het algemeen duidelijker welke mogelijke gevolgen niet-
nakoming zal hebben.
Uit Simmenthal bleek dat regels in strijd met Europese bepalingen niet als non-existent
kunnen worden beschouwd, maar slechts buiten toepassing gelaten kunnen worden.
Het tweede beginsel is het beginsel van loyale samenwerking. Het staat in artikel 4 lid 3 VEU.
Hierdoor moeten lidstaten alle benodigde maatregelen te treffen om nakoming van
verplichtingen te verzekeren, moeten ze de Unie ondersteunen en moeten ze zich onthouden
van maatregelen die Uniedoelstellingen in gevaar kunnen brengen.