Samenvatting PIM S2.1
Week 2:
De student kan rekening houdend met tijdsvoorkeur vanuit meerdere optieken de economische
gebruiksduur van materiële vaste activa berekenen
De student kan een advies geven omtrent het optimale vervangingsmoment van materiële
vaste activa ingeval van economische slijtage.
De student kan door het uitvoeren van een impairmenttest de waarde van materiële vaste
activa bepalen
Lesstof:
Dictaat H1
Dictaat H1; Economische levensduur
Afschrijvingen zijn afhankelijk van:
o Het totaal af te schrijven bedrag (A-R)
o Waarderingsgrondslag (historisch<>actueel)
o De gebruiksduur
o De afschrijvingsmethode o.a. vast % A, vast % BW, Ann, SYD etc.
duurzame productiemiddelen dalen in waarde door:
technische slijtage treedt op door de omvang en aard van het gebruik van het duurzaam
productiemiddel en, zonder dat het gebruikt wordt, door verloop van de tijd (roesten).
Economische slijtage veroudering kan ontstaan door techniekverbeteringen maar ook
door blijvende vermindering naar de vraag van producten die met het duurzaam
productiemiddel worden voortgebracht.
Een duurzaam productiemiddel heeft een technische en economische gebruiksduur.
Technische gebruiksduur- De periode waarin een productiemiddel technisch is staat is prestaties
te leveren.
Economische gebruiksduur- De periode waarin een productiemiddel prestaties met een
economische waarde oplevert. De economische gebruiksduur is geëindigd zodra de prestaties geen
waarde meer hebben. Dit is het geval als de geldswaarde van de prestaties gelijk is (of kleiner dan)
de complementaire kosten (bijkomende kosten zoals grond- en hulpstoffen, bediening,
onderhoud en energieverbruik).
De economische gebruiksduur is afhankelijk van:
- Aanschafprijs
- Restwaarde
- Aantal prestaties (werkeenheden)
- Vermogenskostenvoet
- Verloop complementaire kosten
Bij de behandeling van RGD-problematiek worden de volgende symbolen en afkortingen gebruikt:
A Aanschaffingskosten aankoopprijs + installatiekosten R Restwaarde aan het eind van het geïndiceerde jaar
TGD Technische gebruiksduur EGD Economische gebruiksduur
n Aantal jaren t Jaarindicatie (t= 1,2,3 … n)
q Omvang van de jaarproductie CK Complementaire kosten
i Rentevoet (percentage/100) WE Werkeenheid (prestatie-eenheid van een DPM)
k Gemiddelde kosten per eenheid product bij een k* Kostprijs van het product
gebruiksjaar van n jaar
n* EGD TPK Waarde van de jaarproductie op kostenbasis
TW Waarde van de totale werkeenheden op kostenbasis p Verkoopprijs per stuk
E (afschrijving + intrest)
r Rentekosten in een jaar a Afschrijving in een jaar
B Boekwaarde
1. economische gebruiksduur o.b.v. minimale gemiddelde kosten (MGK)
De kosten die per eenheid product moeten worden geminimaliseerd zijn:
De complementaire kosten
De totale waardedaling (A-R)
De rentekosten
De gemiddelde kosten per product, bij een gebruiksduur van n jaren worden bepaald door:
Het verloop van de productieomvang
1
, Het verloop van de complementaire kosten gedurende n jaar
Het verschil tussen aanschaffingsprijs en restwaarde na n jaar (A-R n)
Voorbeeld zonder rentekosten:
jaar t productie q compl kosten CK restwaarde R
1 1200 € 4.000 € 12.000
2 1000 € 4.400 € 8.000
3 900 € 4.800 € 6.000
4 850 € 4.900 € 5.400
5 650 € 5.600 € 3.800
6 250 € 6.400 € -1.600
jaar totale afschr. cum. Compl kosten cum. Totaal prod. Kosten cum. Productie aantal gem kosten
t A-R CCK CTPK Cq k
1 € 8.000 € 4.000 € 12.000 1200 € 10,00
2 € 12.000 € 8.400 € 20.400 2200 € 9,27
3 € 14.000 € 13.200 € 27.200 3100 € 8,77
4 € 14.600 € 18.100 € 32.700 3950 € 8,28
5 € 16.200 € 23.700 € 39.900 4600 € 8,67
6 € 21.600 € 30.100 € 51.700 4850 € 10,66
De EGD= 4 jaar; k* (kostprijs) = €8,28
Voorbeeld met rentekosten:
Jaar Totale contante waard. cum. Contante cum. Totale Geïndexeerde Cum. Gemiddelde
afschrijving Van jaarbedrag waarde aan productie Productie geïndex. kosten k
aan comp. Kosten comp. Kosten kosten CTPK CWq Productie
CwCK CCwCK CCwq
1 € 9.091 €3.636 €3.636 € 12.727 1.091 1.091 € 11,67
2 € 13.388 €3.636 €7.273 € 20.661 826 1.917 € 10,78
3 € 15.492 €3.606 €10.879 € 26.371 676 2.594 € 10,17
4 € 16.312 €3.347 €14.226 € 30.538 581 3.174 € 9,62
5 € 17.640 €3.477 € 17.703 € 35.343 404 3.578 € 9,88
6 € 20.903 €3.613 €21.316 € 42.219 141 3.719 € 11,35
De EGD= 4 jaar; k* (kostprijs) = €9,62
Totale afschrijving= (A – R/(1 + i)n)
Gegeven de vereenvoudigende voorwaarden (o.a. slechts één soort product) kunnen we vaststellen
dat de kostprijs (k) simultaan is bepaald met de economische gebruiksduur (EGD). Hiermee is ook
de mogelijkheid gecreëerd om een afschrijvingsstelsel af te leiden. Door voor elk jaar de totale
productie, gewaardeerd tegen kostprijs, te verminderen met de complementaire kosten, verkrijgen
we de waarde van de werkeenheden: TPK1 – CK1 = KWE1
Na vermindering van deze waarde met de (eventuele) intrest over de boekwaarde aan het begin
van het jaar, resteert het afschrijvingsbedrag. a1 =KWE1 – ixBt-1
Anders geformuleerd: a1 = q1 x k* - CK1 – r1
2. economische gebruiksduur o.b.v. maximale contante waarde van de winst (CWW)
Deze methode vertoont grote overeenkomst met de methode van bepaling van de netto contante
waarde (NCW) die gebruikt wordt bij de selectie van investeringsprojecten. Wel is er een verschil in
rentevoet bij de NCW is dat in principe de gewenste rentabiliteit, die normaal gesproken boven
de rentekostenvoet ligt. Bij de CWW methode gaat het om de rentekostenvoet, dezelfde rentevoet
die na de bepaling van de EGD wordt gebruikt voor de berekening van de kostprijs.
2