Samenvatting bijzonder bestuursrecht op decentraal niveau
Hoofdstuk 1
Wat is openbaar bestuur?
Juridisch horen alle organisaties met een publiekrechtelijke grondslag tot het
openbaar bestuur. Publiekrechtelijke grondslag houdt in dat het bestaan van een
organisatie wettelijk is vastgelegd, zoals dat van een gemeente in de
gemeentewet. Verenigingen, stichtingen en vennootschappen zijn juist private
organisaties. Ook is de manier van financiering van belang (contributie of
bijvoorbeeld premie). Daarnaast is de doel- of taakstelling van de organisatie van
belang. Private organisaties behartigen een deelbelang, bijvoorbeeld van de
leden. Publieke organisaties richten zich op het algemeen belang. De publieke
taak is niet altijd vastgelegd in de wet.
Het overheidsbeleid wordt mede bepaald door organisaties zoals vakbonden.
Maatschappelijk middenveld: naast de overheid verricht een breed veld van
maatschappelijke instellingen publieke taken. Deze instellingen worden soms
gefinancierd uit belastingopbrengsten en premieheffingen (ziekenhuizen en
culturele stichting). Zij hebben geen winstoogmerk. Zij zijn onderdeel van een
private sector, die ook commerciële actoren omvat. Het gaat hier om actoren die
van grote invloed zijn op het functioneren van het openbaar bestuur in
Nederland. Het openbaar bestuur in Nederland is geen gesloten, helder,
begrensd geheel.
Kenmerken Nederlands openbaar bestuur
Het Nederlandse openbaar bestuur onderscheidt zich op een aantal kenmerken
van bestuursstelsels van andere Europese staten. Nederland is een:
Constitutionele monarchie: de koning is staatshoofd. Handelen van de
koning is gebonden aan de wet (constitutioneel).
Rechtsstaat: het overheidshanddelen is onderworpen aan de regels van
het recht, zodat de overheid niet naar willekeur kan handelen
(legaliteitsbeginsel).
Gedeeltelijke scheiding der machten: wetgevende, uitvoerende en
rechtsprekende macht zijn onafhankelijk en controleren elkaar.
Scheiding van kerk en staat: er is geen staatskerk.
Parlementair stelsel: bevolking kiest rechtstreeks het hoogste
besluitvormende orgaan, de Tweede Kamer (representatieve of indirecte
democratie).
Pijler 1 parlementair stelsel: ministeriële verantwoordelijkheid: ministers
zijn verantwoordelijk, ook voor het optreden voor het staatshoofd en voor
het doen en laten van de rijksambtenaren.
Pijler 2 parlementair stelsel: vertrouwensregel: ministers worden geacht af
te treden zodra zij het vertrouwen van de volksvertegenwoordiging
verloren hebben.
Dualistisch: volksvertegenwoordiging is onafhankelijk van de regering en
ministers kunnen geen deel uitmaken van de Staten-Generaal.
Geen verkiezing voor bestuurders: leden van gemeenteraad en provinciale
staten benomen de wethouders en gedeputeerden. Kroon benoemt de
ministers, burgemeesters en commissarissen van de Koning.
Evenredige vertegenwoordiging van het kiesstelsel: aantal zetels voor een
partij is in overeenstemming met de aanhang van de partij onder de
bevolking. Wij hebben ook geen kiesdrempel: geen minimale
stemmenpercentage.
Gedecentraliseerde eenheidsstaat: rijksoverheid die zaken aan lagere
overheden kan opleggen.
, Geen constitutioneel hof: geen onafhankelijke rechterlijke instantie die de
wetten toetst aan de Grondwet.
Functioneel bestuur: bestuursorganen hebben een beperkt wettelijk
takenpakket.
Geen juryrechtspraak: rechtspraak gebeurt alleen door onafhankelijke en
deskundige rechters.
Deze kenmerken zijn voor een deel het resultaat van wetgeving. Thorbecke heeft
gezorgd voor ministeriële verantwoordelijkheid en decentralisatie (het huis van
Thorbecke). De Nederlandse bestuursstijl is te typeren met 6c’s: coalitie,
collegialiteit, compromis, consensus, coöperatie en coöptatie.
,Hoofdstuk 2: De Nederlandse staat
Je maintiendrai: ik zal handhaven. De spreuk van de Staat der Nederlanden.
4 kenmerken staat:
1. Grondgebied. Nederland wordt begrensd door de Noordzee en andere
staten.
2. Bevolking. Artantica heeft geen bevolking, en is dus geen staat.
3. Gezag. Nederland heeft een grondwet en andere daarop aansluitende wet-
en regelgeving. Geweldsmonopolie: alleen de Staat mag geweld gebruiken
om de openbare orde te kunnen handhaven en de veiligheid te
beschermen. Politie en krijgsmacht moeten dit handhaven.
4. Erkenning. De staat der Nederlanden is erkend door de staten waarmee
vriendschappelijke betrekkingen worden onderhouden. Lidmaatschap aan
de VN is een teken dat er sprake is van een erkende staat (soevereine).
Maar niet alle erkende staten zijn lid. Een soevereine staat is een
onafhankelijke staat die in het internationale recht gelijk is aan alle andere
staten.
De staat der Nederlanden is een rechtspersoon, de staat kan dus
rechtshandelingen verrichten (koopovereenkomst). Het is de juridische term voor
de Nederlandse overheid.
Nederland maakt deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden. Hierin zitten ook
de landen Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Een staat hoeft dus niet een
aaneengesloten territorium te zijn. Bonaire, Saba en Sint-Eustatius zijn openbare
lichamen. Een Rijksvertegenwoordiger houdt toezicht op deze lichamen.
De Nederlandse koning is Staatshoofd van het Koninkrijk der Nederlanden. Aruba,
Sint-Maarten en Curaçao worden vertegenwoordigd door ieder een eigen
gouverneur.
De regering: Koning + de Raad van ministers.
Raad van ministers: ministers + 3 volgemachtigde ministers. De regeringen van
Aruba, Curaçao en Sint-Maarten benoemen ieder 1 gevolmachtigde minister, die
namens de regering van zijn land optreedt.
Wetgevende macht wordt uitgeoefend door de Regering en Staten-Generaal. In
het Nederlandse kabinet is 1 bewindspersoon (minister of staatssecretaris) belast
met koninkrijkrelaties. Deze persoon is verbonden aan het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK). Op ambtelijk niveau wordt de
bewindspersoon ondersteund door heet dictoraat-generaal Koninkrijkrelaties.
Curaçao, Sint-Maarten en Aruba kampen met grote financiële problemen. De
Rijksministerraad heeft al enkele aanwijzingen gegeven, maar hier hebben ze
nog weinig mee gedan. De bevolking van de eilanden vindt de Nederlandse
regering bemoeizuchtig en koloniale praktijken.
Nederland is sinds de Grondwet een constitutionele monarchie. Een
constitutionele monarchie is een staat waarin het Koningschap verankerd is in
een constitutie. De koning is dus ondergeschikt aan de wet. Een constitutie is een
geheel aan elementaire geschreven en ongeschreven regels met betrekking tot
de organisatie van een staat. De regels kunnen zijn vastgelegd in een wet, in ons
geval de grondwet. Soms heeft een staat geen grondwet maar wel een
constitutie (Groot-Brittannië: gewoonterecht). Thorbecke heeft een grote bijdrage
gehad aan de grondwet, hierin heeft hij 3 uitgangspunten van de
staatsorganisatie vastgelegd.
1. Parlementair stelsel
, 2. Rechtsstaat
3. Gedecentraliseerde eenheidsstaat.
Parlementair stelsel
Nederland is een democratie waarin de bevolking van 18 jaar en ouder haar
hoogste besluitvormende orgaan kiest: de Tweede Kamer. Dat is de kern van ons
parlementaire stelsel. Dit stelsel kent 2 principes.
Ministeriële verantwoordelijkheid
De koning is onschendbaar en de ministers zijn verantwoordelijk. De ministers
moeten verantwoording afleggen over de handelingen en uitingen van de leden
van heet koningshuis en over het functioneren van het ambtenarenapparaat dat
namens de regering beleid voorbereidt en uitvoert. De bestuursmacht ligt bij de
ministers, zij worden gecontroleerd door het parlement.
Vertrouwensregel
Het kabinet moet vertrouwen van een meerderheid in de Tweede Kamer hebben.
Dit geldt ook voor een individuele minister of staatssecretaris. Het vertrouwen is
er totdat het tegendeel blijkt. Wantouwen kan blijken wanneer de Tweede Kamer
een motie van wantrouwen aanneemt waarin het beleid van een minister,
staatssecretaris of het gehele kabinet wordt afgekeurd, of een door de Regering
onaanvaardbaar verklaarde motie toch een meerderheid krijgt. De Eerste en
Tweede Kamer kunnen ook weigeren de begroting van een minister goed te
keuren. Bij wantrouwen zal een minister of staatssecretaris aftreden.
Rechtsstaat
Kenmerken:
Al het overheidshandelen met vastgelegd zijn in wetten. Overheid mag
niet handelen naar willekeur.
Er dient een machtenscheiding te zijn in de staat. Het idee is van
Montesquieu en is geuit in de Trias Politica. De macht moet worden
verdeeld over de uitvoerende (executieve), rechtsprekende (jurisdictieve)
en wetgevende macht (legislatieve). Nederland doet daar niet helemaal
aan want de regering (executieve) is betrokken bij wetsvoorbereiding
(legislatieve).
Er bestaan vrije en geheime verkiezingen.
Er bestaan grondrechten.
Er bestaat een vrije en onafhankelijke media. De media is een ‘waakhond’.
Gedecentraliseerde eenheidsstaat
Decentralisatie heeft betrekking op de overdracht van taken en bevoegdheden
aan lagere rechtsgemeenschappen of bestuurslagen. Een eenheidsstaat wijst op
samenhang en coördinatie die centraal, van bovenaf worden opgelegd.
Gemeentelijke voorschriften mogen niet in strijd zijn met de nationale wet- en
regelgeving. De verhouding komt in uitdrukking in de begrippen autonomie,
medebewind en toezicht. Door autonome verordeningen kunnen zij zelfstandig
en op eigen initiatief regels vaststellen. Hierdoor is er rechtspluralisme: er zijn
dus verschillen in gemeenten. Autonomie: eigen bevoegdheid van provincies en
gemeenten. Medebewind: inhoud van regels mogen gemeenten en provincies
zelf bepalen, maar ze moeten wel rekening houden met regels van bovenaf. Door
medebewind zijn gemeenten niet geheel autonoom. De nationale overheid kan
besluiten van lagere overheden vernietigen wanneer die in strijd zij met de wet of
het algemeen belang. Dit is repressief toezicht met preventieve werking. Alle
kleine en grote ‘overheden’ in Nederland zijn afhankelijk, maar moeten ook
samenwerken. Samenwerking levert duidelijke voordelen op. In Amsterdam
betaal je bijvoorbeeld niet meer inkomensbelasting dan in Eindhoven. En alle