Hoorcollege 1
Empirisch-analytische benadering
- Empirisch: kennis ontstaat door het systematisch verzamelen van gegevens en deze via
statistische methoden analyseren
- Analytisch: reductie, de hele werkelijkheid is te complex om te onderzoeken
- Onderzoek moet repliceerbaar zijn; een ander moet het onderzoek kunnen herhalen,
het moet dus heel duidelijk beschreven zijn
- Theorie en kennis moet falsifieerbaar zijn, het moet dus mogelijk zijn om aan te tonen
dat de theorie of kennis niet waar is
- Niet normatief: de empirisch-analytische pedagogiek schrijft niet voor hoe de
opvoeding eruit moet zien
Normatieve pedagogiek staat tegenover de empirisch-analytische pedagogiek, normatieve
pedagogiek stelt vragen als: wat is een goede opvoeding?
Nederland is veranderd van normatieve naar empirisch-analytische pedagogiek
Langeveld stelt dat de mens een ‘animal educandam is’: een wezen dat opgevoed moet
worden met als doel: zelfverantwoordelijke zelfbepaling
Een kind moet leren zich te ontwikkelen en als een mondige burger een plaats weten te
vinden
Grote methode strijd tussen:
- Langeveld: hekel aan empirisch-analytische benadering met zijn statistische
onderzoeken
- A.D. de groot: over individuele gevallen zijn geen wetenschappelijke verantwoorde
uitspraken te doen, evidence-based wetenschap
Visie De Winter
- Meer richten op de groei, sociaal en er voor zorgen dat de jeugd beter gedijt in rijke en
sociale netwerken, minder individueel
- Minder focus op problemen en meer focus op oplossingen.
- Jonge mensen hebben hoop en optimisme nodig omdat dit de motor vormt van de
persoonlijke ontwikkeling.
- Ook moet je kinderen van jongs af aan duidelijk maken dat ze bij de samenleving
horen -> motivatie.
- Kinderen moeten niet te vroeg worden opgesloten/gelabeld worden in een hokje ->
leidt tot pessimistisch gedrag vanuit het kind maar ook de omgeving
De Winter, contouren van hoopgevende sociale pedagogiek:
- Handelingsperspectieven cultiveren: met opvoeders gemeenschappelijk handelen
- Onderbreken van impulsieve oordelen en verlangens: nadenken voordat je iets
doet/zegt. Niet in eigen ‘ik’ hangen
- Optimisme: helpen reageren op nare gebeurtenissen
- Participatie bevorderen: actief meedoen met de samenleving + vreedzaam vechten
voor iedereen
,Hoorcollege 2
Door gedrag genetische onderzoeken, onderzoekt men hoe groot de invloed is van genen en
de gedeelde omgeving, eigenschappen als intelligentie of persoonlijkheid hebben sterke
genetische componenten
Judith Harris concludeerde: sterke effecten van erfelijkheid op uiteenlopende menselijke
eigenschappen en kleine invloed van de omgeving
Spoetnik effect
- Russen ontwikkelden spoetnik, Amerika reageert met een programma om IQ te
verhogen (Head Start): paar dagen per week, niet professioneel uitgevoerd -> head
start faalt
- Arthur Jensen stelt dat het niet kon slagen aangezien intelligentie niet veranderlijk is,
maar erfelijk
The bell-curve: als je intelligentie onderzoekt ontstaat er een verdeling: kleine groep met lage
en hoge IQ, grote middengroep
Bezwaren van het bio-socio-ecologische model
- Sterk effect van adoptie op het gemiddelde IQ en schoolprestaties
- Gemiddeld IQ populaties stijgt (Flynn-effect)
- Minder sterk effect van erfelijkheid in deelpopulaties met een lagere sociaal
economische status
Flynn effect: stijging gemiddeld IQ van populatie met 17 IQ punten in een periode van 30 jaar
IQ-paradox
- IQ is erfelijk (nature), maar ook afhankelijk van de omgeving (nurture)
- Hoe ondersteunender de omgeving, hoe hoger het IQ en hoe sterker het
erfelijkheidscomponent (= genen moeten tot expressie komen, en als de
omstandigheden daar voor beter zijn dan merk je daardoor verschillen)
- Woordenschat genetisch bepaald en afhankelijk van taalomgeving
Genetisch-neurobiologisch determinisme
- Gottlieb: deed onderzoek naar inprentingsgedrag (sterk genetisch bepaald), hij vond
dat sterk ingebouwd gedrag kan verdwijnen door bepaalde acties
- Probabilistische theorie: niet deterministisch, maar er is een kans. Hij verplaatste de
aandacht van relaties tussen genotypen of fenotypes naar de epigenese: hoe wordt
vanuit DNA een orgaan gevormd en vanuit dat orgaan gedrag bestuurt
- Gottlieb ’s theorie: op al die schakels in dat proces (genetische activiteit -> neurale
activiteit -> gedrag in omgeving) kunnen invloeden inwerken, waardoor proces het
andere kant op gaat
- Dus: als de omgeving precies hetzelfde is, en daarmee dezelfde consequenties heeft
voor de hersenontwikkeling, dan kun je individuele verschillen vinden
,Antisociale gedragsstoornis
- MAOA laag gen: risicofactor -> hyperactieve amygdala en hypo-reactieve profontale
regulering: flight response bias (agressie en impulsief geweld)
- Omgeving heeft een belangrijke rol: mishandeling en verwaarlozing vs. warmte en
ondersteuning
Bronfenbrenner model
- Individuele ontwikkeling en leren is een langdurig proces
- Process = person x tijd x context
- person: genetische basis van het individu, activiteiten, ervaringen van het
individu en groei over tijd
- context: fysieke, sociale en culturele omgevingen waarin het kind opgroeit,
zich ontwikkeld en kennis/vaardigheden verwerft
- tijd: de duur van micro-interactie van een persoon met object, de herhaling of
continuering van deze interactie, veranderingen in cultuur/samenleving op
grotere tijdschaal
Gaat hierbij over proximale processen (dichtbij, bijvoorbeeld de kwaliteit van de ouder-kind
relatie of interactie tussen leeftijdsgenootjes, deze hebben de grootste invloed op de
ontwikkeling)
- De interactie van een individu met zijn omgeving, deze kan je op drie manieren
karakteriseren:
- kwantiteit: kracht, duur, samenhang tussen verschillende contexten
- kwaliteit: mate van initiatief en sturing, wederkerigheid, responsiviteit
- inhoud: waardevolle persoonskenmerken, kennis, vaardigheden,
gedragsstijlen, identiteit
Veronderstellingen:
- Ontwikkeling en leren: steeds complexere interactie van het individu met fysieke,
sociale en symbolische informatiestructuren in de omgeving -> proximale processen
- Vorm, kracht en inhoud van proximale processen variëren als functie van personen en
omgeving
- regelmaat-samenhang-duur-structuur: vereist coördinatie tussen de
verschillende contexten van ontwikkeling en leren
- overeenstemming, afstemming en samenwerking tussen opvoeders,
leerkrachten etc.
Dysfunctie vs. competentie
- Dysfunctie: moeilijkheden die een persoon ervaart om aangepast gedrag te vertonen in
verschillende situaties
- kwaliteit van proximale processen vormt buffer tegen dysfunctionele
ontwikkeling
- risico-cumulatie, negatieve emoties en stress zijn indicatoren van dreigende
dysfunctionele ontwikkeling
- Competentie: verdere verweving en ontwikkeling van kennis en vaardigheden,
talentontwikkeling in brede zin
- inhoud van proximale processen bevorderd competentie ontwikkeling
- beschikbaarheid van hulpbronnen, toegang tot kwalitatief hoogwaardige
voorzieningen voor opvang, onderwijs, brede taalontwikkeling zijn indicatoren
van competentie ontwikkeling
, Hoorcollege 3
Bij zwangerschap zal het oestrogeen toenemen, ook progesteron en prolactine (stimuleert
melkproductie) nemen toe tot de geboorte
Geboorte
- Snelle daling in de productie oestrogeen en progesteron
- Productie prolactine blijft hoog als er geen borstvoeding (lactatie) wordt gegeven
- Productie oxytocine bij de moeder wordt gestimuleerd door het zuigen van de baby
- Oxytocine bevordert het toeschieten van melk, emotionele binding en zorggedrag ->
cyclisch (oxytocine tijdens het voeden en prolactine tussen het voeden door)
Oxytocine en vasopressine (neurohormonen)
- Herkennen van sociale partner
- Ontwikkeling van sociale band
- Beinvloeden ook het dopaminerge-systeem of beloningssysteem en opioïde systeem
(vrijmaken van endorfine bijvoorbeeld)
- Bevorderen van het sociale geheugen (koppeling sociale input aan het
beloningssysteem)
Kenmerken van de baby
- Gedrag en uiterlijk van de baby lokken zorggedrag uit en bevorderen het proces van
bonding (= hechting ouder en kind)
- cuteness = aantrekkelijkheid van de baby, geur
- vocalisaties = brabbelen
- huilen
- gezichtsexpressies
Active intermodal matching mechanism = dat baby’s kunnen imiteren
Constructivistische emotie theorie
- Lisa Barret: emoties zijn niet aangeboren en ook niet universeel
- emoties zijn niet af te leiden uit gezichtsexpressies als je de context niet kent
- emotie woorden, zoals angst en boosheid helpen ons de waargenomen
affectieve gevoelens te construeren aan de hand van de context en de eerdere
ervaringen
- als een baby honger heeft gaat die huilen, dat is een reflexmatig reactie op een
interne prikkel
Theorieën over emotionele ontwikkeling
- De ontwikkeling van emotionele expressies en ervaringen is afhankelijk van
cognitieve ontwikkeling en sociale omgeving
- Emoties zijn niet aangeboren, maar ontwikkelt zich door sociale interacties met
anderen
- Emoties zijn niet te scheiden van cognitieve processen