SAMENVATTING HERSENEN & GEDRAG
HOOFDSTUK 1,3,4,6 & 7 HERSENWERK + HOOFSTUK 2 FUNDAMENTEN VAN DE
PSYCHOLOGIE + PDF HERSENINDELING
HOOFDSTUK 1: HET WAT EN HOE VAN DE NEUROWETENSCHAPPEN + HOOFDSTUK 2:
HET ZENUWSTELSEL
Grijze stof: informatieverwerking
Witte stof: informatieoverdracht
Neuronen (80 miljard?)
- Overdracht zintuiglijke, motorische en interneuronale informatie.
Gliacellen (1000 miljard?)
- ‘Steuncellen’: structuur/stevigheid, aanvoer voedingsstoffen, opruimen afval, isolatie axonen
(myeline), wegwijzen, vorming bloed-hersenbarrière, bufferfunctie.
Neurowetenschappers bestuderen het zenuwstelsel en het zenuwstelsel verwerkt zintuigelijke informatie,
maakt het lichaam klaar voor actie of rust, zet emotionele en cognitieve processen in gang en stuurt spieren en
organen aan.
Het zenuwstelsel bestaat uit:
- Brein
- Ruggenmerg
- Zenuwen in ons lichaam
- De centrale verwerkingseenheid van dit wijdvertakte systeem = het brein.
Belangrijk onderscheid dat neurowetenschappers maken is tussen ‘structuur’ en ‘functie’.
Structuur: anatomische structuren
Functie: functie van neuronen in hersengebieden.
1
,Neurowetenschappers zoeken naar neurale correlaten. Neuraal verwijst naar hersencellen en zenuwen.
Correlaat naar onderling gerelateerd. De vraag is: welke neuronen/ circuits/ processen in de hersenen zijn
verantwoordelijk voor welke ervaringen en gedragingen?
Problemen bij het vinden van neurale correlaten:
1. Hoe definieer je ervaring/proces/gedrag?
2. Waarom zou het op één plek zitten?
3. Wat betekent activiteit in een gebied?
4. Waarom zou het bij iedereen op dezelfde manier georganiseerd zijn?
5. Hoe kun je het geïsoleerd onderzoeken?
6. Van praktische aard:
a. Vaak kleine onderzoeksgroep
b. Ecologische validiteit
c. Soms geen diermodellen mogelijk
d. Technische beperkingen
Neuron
Zenuwuiteinde = presynaptische eindknoppen
Voornaamste functie van een neuron is het overdragen van informatie.
Een cel heeft vertakkingen (dendrieten) die via de ‘input’ naar de cel leiden. De ‘output’ leidt de cellen van het
neuron af (axon). De output maakt contact met de dendrieten van de andere cellen.
- Dendrieten = grijze stof
- Axon = witte stof
- Om de dendrieten zou je een soort lijntje kunnen tekenen, dit is het celmembraan (huid van de cel).
Dit is een heel dun vliesje.
- Een cel heeft 2 standen: geeft een signaal door, of geeft geen signaal door.
Als hij geen signaal doorgeeft = in de stand van rustpotentiaal (zit wel energie maar geeft geen signaal
door). Als hij wel een signaal doorgeeft = actiepotentiaal.
Actiepotentiaal: elektrische golf door het axon dat ontstaat door de instroom van positief geladen deeltjes,
namelijk natriumionen.
Ongeacht hoever de drempel is overschreden, er vindt altijd een actiepotentiaal plaats van ongeveer
dezelfde grootte.
Om weer terug te komen in rustpotentiaal stromen andere positief geladen deeltjes het neuron uit,
namelijk kaliumionen.
2
,Axon is bedekt met een isolerende, witgekleurde laag van vetmoleculen, de myeline laag, functie: zorgt ervoor
dat actiepotentiaal sneller door het axon kan verplaatsen.
Niet geïsoleerde delen, knopen van Ranvier, stromen er nieuwe positief geladen natriumdeeltjes naar
binnen voor een extra impuls.
In het celmembraan zitten pompen/ draaideuren (sommige pompen deeltjes van binnen naar buiten, sommige
van buiten naar binnen). Er is constante activiteit in zo’n cel, ze zijn constant bezig om deeltjes te verplaatsen
(Rustpotentiaal, cel is geladen maar kan nog niks doen).
Ongelijke verdeling van deeltjes.
Dit levert energie op (Verschil tussen elektrische lading of ergens veel en ergens weinig).
Binnenkant van cel = negatief, buitenkant = positief => spanningsverschil.
- Er is een kleine tussenruimte (synaptische spleet) tussen cellen. Deze neurotransmitters in de
synaptische spleet ‘wachten’ op een actiepotentiaal om een signaal door te geven naar de volgende
cel. Neurotransmitters worden gemaakt in hersencellen en sommige in klieren.
De neurotransmitter wordt afgegeven in de synaptische kloof, dit is de ruimte tussen de
presynaptische kloof en de post synaptische receptoren van een naastliggend neuron.
Op de dendrieten zitten receptoren. Als een neurotransmitter contact maakt met een receptor, gaan
die ‘poorten’ open.
Wanneer de poorten opengaan van de ‘pompen’ verandert het spanningsverschil. (Deze ‘chemische
poorten’ gaan open door de neurotransmitters).
Dan gaat de cel ‘vuren’ en heb je een actiepotentiaal
Aan het eind van het axon wordt dan een signaal gestuurd om neurotransmitters vrij te laten, en zo de
hele tijd door.
3
, Receptoren zijn de ontvangers van een ionenpoort, een ionenpoort is de gehele poort. Aan een receptor
kunnen alleen de juiste neurotransmitters/moleculen zich hechten. Wanneer de juiste neurotransmitter zich
hieraan hecht gaat de desbetreffende ionenpoorten open.
Enzymen zorgen ervoor dat de deeltjes in kleinere mate door de poorten gaan dan dat ze aankwamen.
Er zijn verschillende typen neurotransmitters. Enkele belangrijke in ons brein zijn: Dopamine, Melatonine,
Adrenaline, Serotonine, Noradrenaline, GABA, Glutamaat & Acetylcholine.
GABA is een belangrijke neurotransmitter met een inhiberende uitwerking. Glutamaat is een belangrijke
neurotransmitter met een exiterende uitwerking.
Neuronen werken meestal met 1 neurotransmitter. Deze werken in circuits. Zo is dopamine een
belangrijke neurotransmitter van het beloningssysteem.
Een dendriet heeft een eigen receptor die past bij de vorm van de neurotransmitter. Via de chemische poorten
van de neurotransmitters gaan geladen deeltjes de dendrieten in.
Afhankelijk van de neurotransmitter en het type receptor, zal de verandering in de membraandoorlaatbaarheid
de kans op een actiepotentiaal in de ontvangende cel verhogen of verlagen.
Verhogen = excitatorisch signaal
Verlagen = inhibitorisch signaal
Wat kan er allemaal met neurotransmitters gebeuren nadat ze de synaptische kloof in zijn gelanceerd?
Er zijn meerdere mogelijkheden:
- Ze hechten aan een receptor van het ontvangende neuron
- Ze gaan weer terug naar het oorspronkelijke neuron (= heropname of ‘reuptake’)
- Ze worden opgeruimd
Elektrisch deelproces
4