Werken aan Normatieve Professionaliteit begrippenlijst
Hoofdstuk 10. Redeneren en argumenteren (237-265)
Meningsverschil of een Iemand heeft een mening die iemand anders niet heeft, dit is voldoende, niet alle
verschil van mening betrokkenen hoeven een mening te hebben over het onderwerp in kwestie voor een
meningsverschil
Geuit meningsverschil of Bestaande uit ten minste één meningsuiting van één gesprekspartner en een uiting van een
geschil andere gesprekspartner waaruit blijkt dat deze die mening (nog) niet deelt
Enkelvoudig geschil Een geschil waarbij maar één kwestie aan de orde is (‘Is dit wel of niet het geval?’, hierop
zijn twee mogelijke antwoorden: ‘Ja, dit het geval’ of ‘Nee, dit is niet het geval’)
Tegengestelde proposities Twee proposities zijn elkaar tegengestelde precies wanneer ze niet allebei waar kunnen zijn
en ook niet allebei onwaar
Positief standpunt Een positief standpunt ten aanzien van de propositie
Negatief standpunt Een negatief standpunt ten aanzien van dezelfde propositie (of een positief standpunt ten
aan zien van een tegengestelde propositie)
Gemengd Een geschil waarin neer dan één gesprekspartner een standpunt inneemt
Niet-gemengd Een geschil waarbij slechts één gesprekspartner één of meer standpunten inneemt
Meervoudig geschil Is niet enkelvoudig, dus er is meer dan één kwesties
Strijdige proposities Proposities die niet tegelijk waar kunne zijn
Contrair Als twee strijdige proposities ook
Oplossen Door redelijke discussie en kritische toetsing van het ter discussie staande standpunt tot
overeenstemming te komen over de houdbaarheid of onhoudbaarheid ban dat standpunt, is
dit niet het geval spreekt men van beslechten
Kritische discussie Ieder gesprekspartner probeert met een serieuze overtuigingpoging probeert tot de eigen
positie (het eigen standpunt of de eigen twijfel aan een standpunt)
Instrument om geschillen op te lossen
Informatieve discussies De ene gesprekspartner beschikt over kennis die de ander door vragen op tafel probeert te
(geen geschil) krijgen (interview, politieverhoor, uitleg van docent op verzoek van hun leerlingen)
Onderzoek discussies (geen Waarbij geen van de gesprekspartners nog een standpunt inneemt (twee studenten die
geschil) samen aan een opdracht werken, twee rechercheurs die een zaak proberen op te lossen)
Beraadslagen (geen geschil) Hoe te handelen of over de te volgen koers, zoals die plaatsvinden in allerlei commissies en
bestuursorganen
Ruzies (geschil) Discussies die weldegelijk van een geschil uitgaan, maar niet de oplossing van het conflict als
doel hebben. Bij ruzies kun je wel zeggen dat er een verhitte discussie gevoerd wordt, maar
als er al een doel is, is dit eerder stoom afblazen dan tot een oplossing komen
Twistgesprekken (geschil) Is het doel de schijn te wekken de winnaar van de discussie te zijn, waarbij redelijkheid er
niet toe doet
Onderhandelingen De lat wordt lager gelegd dan bij kritische discussies, et doel is niet zozeer de ander echt te
overtuigen als wel een compromis bereiken waar iedereen mee akkoord gaat ‘oplossing’
(geen van de partijen hoeft immers het oorspronkelijke standpunt los te laten en het
compromis te aanvaarden als iets dat naar eigen overtuiging beter is
Verdedigingsplichtregel Een discussiant die een standpunt naar voren brengt, is verplicht dit desgevraagd te
verdedigen
Bewijslast De plicht om met argumenten te komen
Drogredenen Overtredingen van regels die samen de ideale gang van zaken in een kritische discussie
beschrijven
Verschuiven van bewijslast In plaats van zelf met argumenten te komen, de ander hiermee op te zadelen (door
bijvoorbeeld ‘Hoezo niet?’ te zeggen)
Standpuntregel Een aanval op een standpunt moet betrekking hebben op het standpunt dat ook werkelijk
door de andere partij naar voren is gebracht
Stroman Het gedrag van iemand die in plaats van zijn tegenstander aan te pakken deze vervangt voor
een stropop die hij dan met gemak omstoot, gemakkelijk om je discussiepartner verdraaide
, Werken aan Normatieve Professionaliteit begrippenlijst
of zelfs geheel verzonnen standpunten in de schoenen te schuiven en deze vervolgens te
‘ontzenuwen’ dan de moeite nemen op zijn echte standpunt of twijfels in te gaan.
Houdbaarheidskritiek Kritiek dat zich richt op een mogelijk gebrek aan houdbaarheid van het argument op zichzelf,
(actieve kritiek) los gezien van de vraag of het argument het standpunt ondersteunt
Twee geschillen - Hoofdgeschil (1ste geschil): hoofdstandpunt
- Subgeschil (2de geschil): substandpunt
Wanneer een subgeschil ban het hoofdgeschil ontstaat moet het subgeschil eerst worden
opgelost voordat het hoofdgeschil kan worden opgelost
Bewijskrachtkritiek (actieve Kritiek richt zich op een mogelijk gebrekkige bewijskracht van de argumentatie, twijfel of via
kritiek) het argument het standpunt in voldoende mate kan worden ondersteund
Tegenwerping (actieve Een tegenwerping tegen de argumentatie, betreft niet de houdbaarheid maar de
kritiek) bewijskracht
Drogredenkritiek Beschuldiging van overtreding van een discussieregel, namelijk het gebruiken van
drogredenen
Een standpunt op Actieve kritiek op de manier waarop de discussie wordt gevoerd en slechts indirect op de
metaniveau zaal zelf waar de oorspronkelijke discussie overging er ontstaat een geschil op
metaniveau (‘motie van orde’)
Ignoratio elenchi (=latijns) (= ‘niet weten wat een weerlegging is’) drogreden die een geheel van irrelevante
argumenten aanvoert
Proponent De verdediger van het hoofdstandpunt
Criticus (opponent) Probeert door kritisch discussie zetten de mogelijkheid van de twijfel aan het
hoofdstandpunt open te houden
Argumentatiestructuren - Onderschikkende argumentatie: A2 ondersteunt A1, A1 ondersteunt Standpunt
- Enkelvoudige argumentatie: Bestaat meestal uit een standpunt en twee
argumenten, waarvan een impliciet blijft (het zogenaamde verzwegen argument)
- Cumulatief nevenschikkende argumentatie: aantal afzonderlijke argumenten voor
hetzelfde standpunt, die gezamenlijk gepresenteerd worden als een afdoende
verdediging van dat standpunt
- Complementair nevenschikkende argumentatie: tegenwerpingen vormen een
aanleiding de argumentatie uit te breiden (onderscheid tussen hoofdargument en
complementair argument)
- Meervoudige argumentatie: twee of meer argumentaties voor hetzelfde standpunt
die ieder op zich als een afdoende verdediging worden gepresenteerd
Dialectische De richting in de argumentatietheorie die argumentatieve monologen als impliciete kritische
argumentatietheorie discussies interpreteert (een schrijver die zelf de kritische rol overneemt, omdat het publiek
niet in de gelegenheid is kritische opmerkingen te maken)
Deelnemersperspectief Beoordelen van uitgangspunten en redeneringen vanuit eigen perspectief
Theoretisch perspectief Je gaat uit van de inzichten die gelden voor de gesprekspartners of voor het gezelschap (de
discussiecultuur) waarvan ze deel uitmaken
Welwillendheidbeginsel Als je de keuze hebt tussen twee interpretaties, één waarbij de argumentatie drogredelijk is
(Principle of Charity) en één waarbij zij sterk of zwak, maar in ieder geval redelijk is, dan geef je de voorkeur aan
de tweede interpretatie
Argumentum ad hominem In plaats van het over de zaak zelf te hebben, val je je tegenstander persoonlijk aan,
(argumentatie gericht op de overtreding van de vrijheidsregel: ‘de discussianten mogen elkaar niet beletten standpunten
mens) of twijfel naar voren te brengen’
Tu quoque (jij ook) Hier wijs je erop dat de beweringen of kritische vragen van je gesprekspartner niet in
overeenstemming zijn met zijn of haar gedrag
Relevantieregel Een standpunt mag alleen worden verdedigd door argumentatie naar voren te brengen die
op dit standpunt betrekking heeft
Argumentum ad populum Emoties van het publiek bespelen
(argumentatie gericht op het
, Werken aan Normatieve Professionaliteit begrippenlijst
volk)
Argumentum ad Je schuift jezelf naar voren als iemand die het allemaal wel weet
verecundiam (argumentatie
gericht op schroom
Logisch consistent Bevatten de beweringen geen strijdigheden?
Cirkelredenering Een uitgangspunt is niet aanvaardbaar als het gelijkwaardig is met het hoofdstandpunt (dit
zou een drogreden van cirkelredenering op leveren
Deductief geldige (A2) (A1), het is onmogelijk dat A2 wel klopt en A1 niet
argumentatie
Inductieve argumentatie Een inductief argument kan alleen een zekere (soms zeer grote) waarschijnlijkheid verlenen
aan het verdedigde (sub)-standpunt
Stappenplan evaluatie 1. Drogredenen
2. Is de verzameling van beweringen logisch consistent?
3. Uitgangspunten (cirkelredenering)
4. Afzonderlijke argumentatiestappen
Causale argumentatie Oorzaak dan gevolg
Autoriteitsargument Er wordt een deskundigen aangehaald om een standpunt te bevestigen
Negatief causale Als de oorzaak er niet is, is het gevolg er niet. Een argument die wijst op de afwezigheid van
argumentatie een factor die als hij wel aanwezig was zou kunnen leiden tot een andere uitkomst
Analogieargument De situatie van de één lijkt op die van de ander en voor de één is iets het geval, dus voor de
ander ook
Mededelende zinnen Hieronder verstaan we zinnen die in de eerste plaats geschikt zijn om een al dan niet ware
propositie tot uitdrukking te brengen. Mededelende zinnen staan wat dat betreft tegenover
vragende zinnen, imperatieven en uitroepen. Een mededelende zin is waar of onwaar
naargelang de propositie die erdoor wordt uitgedrukt waar of onwaar is
Onderliggende redenering Waarbij de premissen de proposities die als argumenten dienen, tot uitdrukking brengen
waarbij de conclusie de propositie waar betrekking op heeft, tot uitdrukking brengt
Logische geldigheid Een redenering is logisch geldig precies wanneer het onmogelijk is dat de premissen waar
zijn terwijl de conclusie onwaar is. Een argumentatiestap is deductief (of: logisch) geldig
precies wanneer er een logisch geldige redenering aan ten grondslag ligt
Logisch mogelijk (=mogelijke Hieronder vallen dus niet alleen fysisch mogelijke situaties, maar ook situaties uit de science
werelden) fiction, waarin bijvoorbeeld de wetten van de zwaartekracht zijn opgeheven
Geldig redeneerschema
Formeel logisch geldig
Hoofdstuk 1. Over het goede en het juiste (13-34)