Samenvatting gedragswetenschappen blok 3
Verwoorden op welke twee samenhangende vragen de sociologie antwoord probeert te geven.
Hoe worden mensen in hun gedrag beïnvloed door het feit dat zij deel uitmaken van allerlei
samenlevingsverbanden oftewel groeperingen? Die groeperingen kunnen variëren van het
gezin tot de samenleving als geheel. Een gangbare indeling is de volgende:
Microniveau. Hier gaat het om kleine samenlevingsverbanden waarvan mensen deel
uitmaken, oftewel de directe sociale omgeving van een individu. Te denken valt aan
het gezin, een vriendengroep of een team van collega’s.
Mesoniveau. Hier betreft het grotere organisatorische verbanden waarvan mensen
deel uitmaken, oftewel de wijdere sociale omgeving: een school, kerkgenootschap,
wijk.
Macroniveau. Dit heeft betrekking op de maatschappij als geheel.
Hoe zit de samenleving in elkaar? Hoe zitten onderdelen van de maatschappij, zoals de
gezondheidszorg, in elkaar? Bij het beantwoorden van deze vraag komen subvragen aan de
orde, zoals: Hoe zijn de machtsverhoudingen? Welke waarden en normen worden belangrijk
gevonden? Welke problemen vloeien voort uit het samenleven van mensen (zogeheten
maatschappelijke problemen)? Bijvoorbeeld, alcoholverslaving is niet alleen een individueel
probleem maar ook een maatschappelijk probleem. Jongeren gaan vaak alcohol gebruiken
om bij de groep te horen. Alcoholgebruik kan ook een reactie zijn op allerlei problemen. De
gevolgen van alcoholgebruik voor de samenleving zijn groot: verkeersongelukken,
gezondheidsproblemen, overlast etc.
De wetenschappelijke benadering van de sociologie beschrijven en benoemen wat de relevantie
van de sociologie is voor verpleegkundigen. Sociologie is een empirische wetenschap, dat wil zeggen
een wetenschap waarbij kennis voortkomt uit een systematische waarneming van feiten. De
sociologie probeert objectief vast te stellen hoe de maatschappelijke werkelijkheid in elkaar zit. Maar
ze zijn ook benieuwd naar hoe mensen de werkelijkheid subjectief beleven. Relevantie voor vpk:
Gedrag begrijpen vanuit sociale context
Gezondheidsvraagstukken: mantelzorg, zorgconsumptie, etikettering, Corona.
Herleiden eigen opvattingen en gedrag
Inzicht in rol en positie van verpleegkundige
De volgende begrippen sociologisch duiden: interactie, identiteit, collectieve definitie van de
situatie, en referentiekader.
Interactie: mensen stemmen gedrag op elkaar af.
Identiteit: zelfbeeld: resultaat identificatie (bepaald door sociaal-culturele omgeving,
verwachtingen, normen, waarden, ideeën) en separatie en looking-glas-self (hoe zie je jezelf
in de ogen van een ander)
Collectieve definitie van de situatie: we kijken op dezelfde manier naar een situatie,
aangeleerd = cultuur
Referentiekader: sociale bril. Wat vinden we normaal/ wat vinden we niet normaal binnen
een groep.
o Selectieve waarnemen: we nemen waar wat we willen waarnemen.
o Een referentiekader wordt (door interactie in groepering/media) actief gevormd: op
deze wijze construeren we onze werkelijkheid.
Subjectieve definitie van de situatie (interpretatie): mensen creëren hun eigen werkelijkheid.
Door interactie: het gedrag van mensen t.o.v. elkaar in onderlinge wisselwerking. Het gedrag
van de een leidt tot reactie van de ander.
De gevolgen beschrijven van etiketterings- en stigmatiseringsprocessen. Etikettering is mensen in
hokjes plaatsen, er wordt 1 eigenschap heel erg uitgelicht. Stigmatisering is brandmerken geven aan
mensen. Er zijn drie soorten:
1. Lichamelijke gebreken en afwijkingen: huidaandoeningen, amputaties;
2. Als ongewenst beschouwde karaktertrekken: psychische stoornissen, verslaving;
, 3. Collectieve stigmata: het behoren tot een bepaald ras, een bepaald volk of een bepaalde
religie. De joden in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw in Duitsland, de Tutsi’s in
Rwanda in de jaren negentig.
Een stigma heeft voor de betrokkene zeer verstrekkende gevolgen. Anderen mijden contact, de
gestigmatiseerde kan in een maatschappelijk isolement terechtkomen. De gevolgen kunnen nog
ingrijpender zijn. Groepen mensen kunnen volledig worden uitgesloten of zelfs worden vermoord.
Week 2
Het fenomeen ‘cultuur’ beschrijven en de hiermee samenhangende begrippen waarden, normen,
afwijkend gedrag en [vraagstukken m.b.t. de] multiculturele samenleving. Cultuur is het geheel van
opvattingen, waarden en normen in een samenleving. Die we ons eigen maken via leer en
gewenningsprocessen en die veel invloed hebben op onze cognities en gedrag en emoties. Dit
verloopt via socialisatieprocessen, primair en secundair. Waarden zijn een ideaal, overtuiging,
nastrevenswaardig: kompas. Persoonlijk of collectief. Normen zijn ongeschreven gedragsregels.
(Universele wetten, speciale, alternatieve (schoolkeuze)). Afwijkend gedrag is overtreden van de
groepsregels. Voorkomen via sociale controle, sancties, dus straffen en beloningen. Multiculturele
samenleving is dat mensen van verschillende culturen en etniciteiten samen binnen één samenleving
leven.
Omschrijven wat verstaan wordt onder institutionalisering in relatie tot de roltheorie en de
socialisatietheorie. Institutionalisering van gedrag is het proces waarin bepaalde gedragsvormen
algemeen gangbaar worden. Hierin worden bepaalde waarden en normen in toenemende mate als
geldig erkend en daadwerkelijk nagevolgd, zoals het groeten als je iemand ziet. Bij de roltheorie
neem je een positie in, het is de plaats die je inneemt in verhouding anderen, iedereen heeft veel
verschillende posities. Het geheel van posities heet positie-set. Verworven posities heb je zelf
gekozen, toegewezen posities krijg je vanzelf. Met rol wordt bedoeld wat er van iemand verwacht
wordt in een bepaalde positie. Verhouding tussen posities is structuur. Soms zijn verwachtingen in
een rol tegengesteld: intern rolconflict, bv: De patiënt wil graag dat je als verpleegkundige meewerkt
aan euthanasie. De wetgever verwacht van jou als verpleegkundige dat je dat niet doet. Of twee
rollen tegengesteld: extern rolconflict, bv: Aan het einde van je dienst als verpleegkundige komt een
patiënt met een ernstig probleem. Erop ingaan, kost je minstens een uur. Je hebt met je partner
afgesproken om onmiddellijk na je werk naar huis te komen om samen uit eten te gaan. Socialisatie is
het proces waardoor iemand zich in de omgang met anderen de waarden en normen van allerlei
groeperingen eigen maakt en ook het ontwikkelen van iemands eigen persoonlijkheid. Primaire
socialisatie: iemand maakt een aantal algemene waarden en normen in een samenleving eigen.
Secundaire socialisatie: iemand maakt specifieke waarden en normen eigen. Twee factoren hebben
invloed op dit proces, sociale klasse en geslacht.
De betekenis van groeperingen en netwerken benoemen. Groepering heeft 3 types.
Sociale categorie: een relevant gemeenschappelijk kenmerk in een groep valt (bejaarden,
mannen, verpleegkundigen)
Collectiviteit: groot, aantal gemeenschappelijk waarden en normen (vakbond, school,
kerkgenootschap)
Groep: klein, intensieve contacten, formeel/informeel (gezin, team, klas, vriendengroep)
Verder heeft het verschillende functies: sociale identiteit, beïnvloed referentiekader, geborgenheid.
Een netwerk is een groep mensen met wie iemand min of meer duurzame banden onderhoudt voor
de vervulling van de dagelijkse levensbehoeften. Het functioneren wordt in kaart gebracht met: de
samenstelling, de omvang, de gevarieerdheid, de dichtheid, duur en frequentie van het contact en de
bereikbaarheid van de verschillende netwerkleden.
[De veranderingen in] afhankelijkheidsverhoudingen in de Nederlandse samenleving beschrijven.
Vroeger hadden mensen kleine netwerken waarin ze op allerlei manieren veel met elkaar te maken
hadden. Je hebt nu met veel meer mensen te maken dan alleen je eigen kring. Veelvoudig betekent
dat je op meerdere opzichten met mensen te maken hebt, verwerven is dat ieder binnen een
netwerkt met ieder ander te maken heeft. Vertakt betekent dat contacten specifieker worden. Dan