Dautzenberg literaire theorie
§108 t/m 121
108. Twee soorten gedichten
Er zijn twee soorten gedichten:
• Traditionele of klassieke poezië
- min of meer gelijke regellengte
- min of meer gelijke strofelengte
- hoofdletters en leestekens volgens de regels
- weinig of geen enjambement
- eindrijm volgens schema
• Vrije of modernistische poëzie
- ongelijke regellengte
- ongelijke strofelengte
- willekeurig gebruik van hoofdletters en leestekens
- vaak veel enjambement
- (wel vaak rijm, maar) geen eindrijm volgens schema
109. Strofebouw en rijm
Gedichten bestaan uit (vers)regels: alle woorden die op één regel staan. Versregels zijn meestal
gegroepeerd in strofen:
• distichon: strofe van twee regels
• terzet: strofe van drie regels
• kwartijn: strofe van vier regels
Sonnet: bepaald soort gedicht dat bestaat uit 14 regels, waarvan twee keer kwatrijn en twee keer
terzet, het gedicht gaat vaak over liefde en er is vaak een wending (volta) na regel 8. De eerste
twee strofes hebben ABBA als rijmschema.
Rijm
Rijm is geen noodzakelijk kenmerk van poëzie, maar slechts een bijkomstigheid. Bij poëzie
worden de regels afgebroken naar de wens van de schrijver; in tegenstelling tot proza, waar de
regels worden afgebroken naar het formaat van het papier.
Er zijn drie soorten rijm:
• Volrijm: vanaf een bepaalde klank zijn niet alleen de beklemtoonde maar ook de onbeklemde
klanken gelijk (bijv. kinderen-hinderen en huis-muis)
• Klinkerrijm/assonantie: alleen de beklemtoonde klinkers zijn aan elkaar gelijk (bijv. gaan-staat)
• Beginrijm/alliteratie: de beginmedeklinkers van twee beklemtoonde lettergrepen zijn aan elkaar
gelijk (bijv. ‘kant en klaar’ en ‘met man en macht’)
Rijmschema: de rijmklanken aan het eind van de versregels staan vaak in een bepaalde volgorde.
Er zijn drie soorten rijmschema’s:
• gekruist rijm (abab)
• omarmend rijm (abba)
• gepaard rijm (aabb)
Enjambement: de regels worden afgebroken op een plaats in de zin waar juist géén pauze valt,
hierdoor valt de rijm minder op of krijgt het laatste woord juist meer nadruk.
, 110. Metrum
Metrum/versmaat: een regelmatige afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde
lettergrepen.
Antimetrie: het verbreken van de regelmaat van het metrum. Hierdoor wordt voorkomen dat een
gedichte een zekere ‘dreun’ krijgt en het legt ook nadruk op het woord waarbij antimetrie
plaatsvindt.
Scanderen: het verdelen van de regels in versvoeten door middel van boogjes (minder
beklemtoonde lettergrepen), streepjes (sterk beklemtoonde begrepen) en schuine strepen.
Versvoet: combinatie van sterke en zwakke lettergrepen, sommige versvoeten komen veel voor:
• jambe: V -
• trochee: - V
• anapest: V V -
• dactylus: - V V
• am brachys: V - V
Elisie: het inkorten van een lettergreep door een klinker weg te laten, zodat het metrum klopt (bijv.
ik ➡ ‘k en kinderen ➡ kindren).
Epenthesis: het invoegen van een lettergreep, zodat het metrum klopt (bijv. volk ➡ volluk).
111. Stijlleer
Stijlleer/stilistiek: een inventarisatie en beschrijving van ‘stijlmiddelen’, verdeeld in twee groepen:
Stijl guren
Stijl guren: bijzondere vormen van woordkeuze en zinsbouw die iemand gebruikt voor een
bepaald e ect.
- Inversie (omdraaiing): iemand plaatst een zinsdeel dat hij extra nadruk wil geven voorop,
waardoor de gebruikelijke woordvolgorde omdraait. (OPA wordt APO, O= onderwerp, P =
persoonsvorm, A= andere zinsdelen)
- Morgen kom ik, jou krijg ik nog wel enz.
- Repetitio (herhaling): een woord of zinsgedeelte wordt ongewijzigd herhaald.
- O, als ik dood zal, dood zal zijn.
- Parallellisme: een aantal zinnen beginnen en/of verlopen op dezelfde manier. (D.w.z. lijken op
elkaar qua grammatica en woordkeus, maar zijn niet hetzelfde.)
- Jan is lang en houdt van voetbal. Piet is klein en dol op tennis. Kees is dik en hockeyt graag.
- Enumeratie (opsomming): een aantal namen, feiten enz. wordt na elkaar genoemd.
- Hij zag huizen, bomen, wegen en de lucht.
- Climax (hoogtepunt): iemand gebruikt woorden waarvan de betekenis steeds sterker wordt.
- Hij slenterde eerst, liep daarna en holde tenslotte de straat uit.
- Anticlimax (neergang): iemand gebruikt woorden waarvan de betekenis steeds zwakker wordt.
- Ik bied u dit niet aan voor 10, niet voor 5, maar voor 1 euro!
- Antithese (tegenstelling): twee of meer tegenovergestelde zaken worden kort na elkaar
genoemd.
- Ik sta aan jouw graf, zoals jij aan mijn wieg. (NB 2 x!)
- Paradox (schijnbare tegenspraak): het lijkt alsof iemand zichzelf tegenspreekt, maar bij nader
inzien bevat die tegenspraak een dieper inzicht.
- Je kunt in een armzalig hutje rijker zijn dan een miljonair. Of: Zeg nooit nooit. Of: Alles wat ik
weet, is dat ik niets weet.
- Eufemisme: woorden die te hard, te onaangenaam klinken, worden vervangen door zachtere.
- Hij is heengegaan (= dood). Of: Zij is interieurverzorgster (= werkster).
- Hyperbool (overdrijving): de werkelijkheid wordt sterk overdreven.
- Ik sta al een eeuw op je te wachten. Of: Je bent de mooiste van de wereld.
- Understatement: de werkelijkheid wordt als veel minder belangrijk, of erg voorgesteld.
- Ach, we hebben tenminste een dak boven ons hoofd (zegt een steenrijke miljonair). Of: ja,
een koutje kan vervelend zijn (zeg je tegen iemand met een zware longontsteking).
fififi
ff