Hoofdstuk 1- school of baantje
Het maken van de juiste keuze is niet altijd makkelijk en de gevolgen van een keuze worden vaak
beïnvloed door anderen.
Als je samen aan een werkstuk werkt, kun je beslissen veel of weinig moeite te doen. Als jij beslist om
hard te werken voor een hoog cijfer, weet je niet of je partner dezelfde inspanning levert. Er wordt
één cijfer gegeven, voor allebei hetzelfde. Het gevaar is dat je partner tevreden is met een 6 en zich
dus nauwelijks zal inspannen en jou al het werk laat doen. Hij gedraagt zich als een meelifter of free
rider.
Soms komt er geen samenwerking tot stand omdat de partners elkaar niet vertrouwen en bang zijn
dat de ander zijn belofte niet houdt. Die situatie is een voorbeeld van het gevangenendilemma of
prisoner’s dilemma. Het gevangenendilemma is afkomstig uit de speltheorie. De speltheorie
bestudeert het nemen van beslissingen waarbij de uitkomst afhangt van wat anderen doen.
Samenwerking moet afdwingbaar zijn, anders werkt het niet. Pas als er een bindende afspraak is, zal
er samenwerking ontstaan.
Hoofdstuk 2- de jeugd
Veel jongeren hebben eigen middelen. Ze krijgen zakgeld of hebben een baantje. Als ze hun inkomen
uitgeven aan kleding, uitgaan, bellen, enzovoort, is er sprake van consumptie. Het deel van je
inkomen dat je niet uitgeeft, wordt gespaard. Als je meer wilt uitgeven dan je hebt, moet je geld
lenen.
Sparen is het uitstellen van consumptie en lenen is het vervroegen van consumptie. Er wordt geruild
over de tijd. Geld verdienen en geld uitgeven gebeuren in verschillende periodes. Als je geld leent,
moet je rente betalen en als je spaart, ontvang je rente.
De keuze tussen werken of studeren is ook een voorbeeld van ruilen over de tijd. Wie op jonge
leeftijd kiest voor een baan, heeft als vroegverdiener meer mogelijkheden om te consumeren. Als je
kiest voor doorleren, word je een laatverdiener en moet je consumptie uitstellen. Maar dan heb je
wel kans op een hoger inkomen per jaar.
Hoofdstuk 3- werken en belasting betalen
De inkomens die mensen verdienen in het productieproces worden primaire inkomen genoemd. De
primaire inkomens zijn loon, rente, huur, pacht en winst.
Loon is een beloning voor de arbeid die je verricht, rente ontvang je over je spaargeld, huur en pacht
krijg je als je een gebouw of grond aan iemand anders ter beschikking stelt en winst is de beloning
voor een zelfstandige ondernemer.
Over inkomen moet loonheffing betaald worden. De loonheffing bestaat uit de loonbelasting en de
premie volksverzekeringen. De loonheffing is een voorschot op de inkomensheffing die achteraf per
jaar wordt vastgesteld over het totale inkomen dat je in een jaar verdiend hebt.
Over je brutoloon moet je behalve loonheffing ook nog sociale premies voor
werknemersverzekeringen en een premie voor het pensioenfonds betalen. Het loon dat overblijft na
aftrek van de belastingen en sociale premies noemen we het nettoloon.
, De loonheffing wordt berekend volgens het schijventarief. Nederland heeft een progressief
belastingstelsel: naarmate het inkomen stijgt, moet over de toename van het inkomen een hoger
percentage betaald worden. De overheid gaat hierbij uit van het draagkrachtbeginsel. Het
draagkrachtbeginsel houdt in dat hogere inkomens in verhouding meer belasting betalen dan lagere
inkomens. De inkomensverschillen worden relatief kleiner, er is sprake van nivellering van inkomens.
Hoofdstuk 4- inkomensongelijkheid
Inkomensverschillen tussen personen kunnen worden gemeten door de verhouding tussen (10%)
mensen met de hoogste inkomens en (10%) mensen met de laagste inkomens uit te rekenen. Hoe
groter deze verhouding, hoe groter de inkomensverschillen. Inkomensverschillen kun je grafisch
weergegeven met een lorenzcurve.
Als de inkomensverschillen door de herverdeling in verhouding kleiner worden, heet dat nivellering.
Bij nivellering wordt de inkomensverdeling minder scheef of gelijker. De lorenzcurve ligt dan dichter
bij de diagonaal. Als de inkomensverschillen in verhouding groter worden, dan noemen we dat
denivellering. Bij denivellering wordt de inkomensverdeling schever of ongelijker. Zowel bij
nivellering als bij denivellering gaat het niet om de absolute verschillen (in bedragen), maar om de
relatieve verschillen, dus om de inkomensverhoudingen.
Het primaire inkomen wordt door de overheid herverdeeld. De overheid houdt enerzijds belasting en
sociale premies in en geeft geld uit aan uitkeringen, subsidies en toeslagen. Het inkomen na
herverdeling noemen we het secundaire inkomen.
Secundair inkomen = primair inkomen – ingehouden belastingen en sociale premies + uitkeringen en
subsidies.
Hoofdstuk 5- werken in eigen bedrijf
Om een eigen bedrijf te kunnen beginnen, zijn kapitaalgoederen nodig, zoals gebouwen, machines en
grondstoffen. Het kopen van kapitaalgoederen heet investeren.
De eigenaar van een bedrijf loopt ondernemersrisico. De beloning voor dat risico is de winst. Als het
bedrijf slecht loopt, draait de eigenaar op voor het verlies. Ondernemerschap is een van de
productiefactoren. De andere zijn kapitaal, arbeid en natuur.
De resultatenrekening is het overzicht van de opbrengsten (omzet), de kosten en het resultaat (winst
of verlies) van een bedrijf over een bepaalde periode, meestal een jaar. De opbrengsten komen uit
de verkoop van goederen. De kosten bestaan uit de inkoopwaarde van de grondstoffen en de overige
bedrijfskosten.
Het aantal producten (stuks, liters, kg) dat een bedrijf verkoopt noemen we de afzet. De opbrengsten
in geld van de verkochte goederen is de omzet. De omzet is dus gelijk aan de afzet × prijs per product
(verkoopprijs).
In de economie wordt produceren gezien als het toevoegen van waarde aan ingekochte goederen en
diensten. De omzet zal hoger zijn dan de inkopen. Het verschil noemen we de toegevoegde waarde.
De toegevoegde waarde is de productiewaarde van een bedrijf.