Privaatrecht II – Vermogensrecht
Week 1 – Goederen en rechten op goederen
Literatuur:
1. Brahn/Reehuis: Hoofdstuk 1,2, 3.1-3.5 en 4.2
2. Instituten van Gaius
3. Lokin, Prota: hoofdstuk 1
Jurisprudentie:
1. Portacabin 1997
2. Watertoren II 1937
3. Grensoverschrijdende garage 1970
4. Kraaien en roeken 1972
Begrippen uitleg
Voor het goederenrecht zijn de boeken 3 en 5 van belang.
Vermogensrecht kan objectief en subjectief worden geïnterpreteerd:
- Objectief: zijn alle regels met betrekking tot de subjectieve rechten en plichten,
die onderdeel van een vermogen kunnen vormen. Het geldende recht.
- Subjectief recht is het recht dat aan een bepaald persoon toekomt en deel
uitmaakt van zijn vermogen.
Subjectieve rechten kunnen ook betrekking hebben op personen of op goederen. Dit is
ook het verschil tussen goederen- en verbintenissenrecht:
- Goederenrecht: de verhouding tussen een persoon en een goed absolute
rechten
- Verbintenissenrecht: de verhouding tussen personen relatieve rechten
Goederenrecht is dwingendrechtelijk. Dit aangezien het een absoluut recht. Het is
daarom van belang dat iedereen weet welke regels gelden. Absoluut recht houdt namelijk
in dat de regels gelden jegens iedereen. Het is wel zo handig als iedereen dan weet welke
regels er gelden.
Op de afbeelding is een schema weergegeven van de behandelde begrippen in de eerste
week:
Goed
Belangrijk begrip in het goederenrecht is een goed. Een goed wordt beschreven in art.
3:1 BW. Dit artikel vermeld dat goederen alle zaken en alle vermogensrechten zijn.
,Zaken
Een goed is dus een zaak. Wat een zaak is wordt omschreven in artikel 3:2 BW: ‘Zaken
zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten’. Over zaken kun je
eigendom hebben. Je hebt bijvoorbeeld het eigendom over een boot of een stuk grond.
Dus om te controleren of iets een zaak is moet het:
- Stoffelijk; en
- Vatbaar voor beheersing zijn.
Individualiteit, dus voor andere objecten af te grenzen (specialiteitsbeginsel)
- De zaak dient ook een eenheid te vormen Het eenheidsbeginsel. Dit blijkt uit
art. 3:4 BW. (Verder in week 2!)
Onroerend en roerend
Dit wordt beschreven in artikel 3:3 BW. Onroerend zijn de grond, de nog niet gewonnen
delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken
die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met
andere gebouwen of werken. Dus onroerend is de grond/het gebouw/ de werken etc. die
duurzaam met de grond zijn verenigd. Zoals een huis.
Maar wanneer is er sprake van duurzaam met de grond verenigd? Voor nadere uitleg past
hierbij het arrest Portacabin. Er moet hiervoor namelijk gekeken worden naar het
objectieve recht. Dus wat zegt de wet, de hoogste rechtspraak, de gewoonte en de
rechtsgeleerde literatuur?
Een portacabin kan duurzaam met de grond zijn verbonden in de zin van art. 3:3 BW
doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Dit
volgt uit de parlementaire geschiedenis. Maar er is ook een kenbaarheidsvereiste. Dit
vereiste vloeit voort uit het belang dat de zakenrechtelijke verhouding voor derden
kenbaar dienen te zijn. Hierbij spelen de verkeersopvattingen ook een rol.
Voor nadere uitleg over de vereiste, zie het arrest Portacabin.
Volgens lid 2 van art. 3:3 BW is roerend alle zaken die niet onroerend zijn. Denk
bijvoorbeeld aan een fiets of een schilderij.
Registergoed
Registergoederen wordt nader uitgelegd in art. 3:10 BW. Dit zijn goederen voor welker
overdacht of vestiging inschrijving in daartoe bestemde openbare registers noodzakelijk
is. Bijvoorbeeld onroerende zaken volgens art. 3:89 BW. Onroerende zaken is
bijvoorbeeld een stuk land. We willen weten van wie het stuk land is. Dit geldt ook bij
kostbare producten, dus roerende zaken. Zoals een vliegtuig of een boot. Daarvan willen
we ook weten wat van wie is.
Dus registergoederen zijn belangrijke goederen met toegevoegde waarde.
Vermogensrechten
Een goed kan dus ook vermogensrechten zijn. Dit wordt omgeschreven in artikel 3:6
BW: ‘Rechten die, hetzij afzonderlijk hetzij tezamen met een ander recht, overdraagbaar
zijn, of er toe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel
verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel, zijn
vermogensrechten’. Dus dit zijn rechten die overdraagbaar zijn en ertoe strekken een
stoffelijk voordeel te verschaffen. Vermogensrechten behoren aan je toe (toebehoren). Jij
bent dus de rechthebbende over een vermogensrecht.
,Er bestaan absolute vermogensrechten en relatieve vermogensrechten.
Absolute en relatieve vermogensrechten
Relatieve vermogensrechten: Dit zijn de rechten die je hebt jegens één persoon. Dus als
jij recht hebt op de levering van een fiets, dan is dit recht alleen inroepbaar jegens het
bedrijf waar je de fiets hebt gekocht. Dit zijn dus vorderingen. De vordering van jou
tegenover een ander op een vermogensrecht.
Absolute vermogensrechten: goederen rechtelijke rechten en intellectuele
eigendomsrechten. Dit zijn de rechten die inroepbaar zijn tegenover iedereen.
Bijvoorbeeld als jij een fiets hebt, is dit eigendomsrecht tegenover iedereen inroepbaar.
Het absolute vermogensrecht heeft ook een zaaksgevolg.
Goederen rechtelijk rechten zijn:
Eigendom art. 5:1 BW
Vruchtgebruik art. 3:201 BW (rente van een lening)
Pand en hypotheek art. 3:227 BW
Erfdienstbaarheid art. 5:70 BW zakelijk recht
Erfpacht art. 5:85 BW zakelijk recht
Opstal art. 5:101 BW zakelijk recht
Ook sommige oude zakelijke rechten via de overgangswet
Beginsel van rechten op goederen zijn:
1. De wet kent een gesloten stelsel van rechten op goederen (numerus clausus)
2. Gesloten stelsel van verkrijging van goederen
3. Absolute werking, dus goederenrechtelijk gevolg en dus prioriteit
4. Publiciteit of kenbaarheid van goederenrechtelijke verhouding
5. Specialiteitsbeginsel en eenheidsbeginsel Zie ‘zaken’.
6. Dwingend recht
Het absolute vermogensrecht bestaat uit:
- eigendom (vgl. art. 5:1 BW); en
- beperkt recht (vgl. art. 3:8 BW).
Eigendom
Eigendom is volgens art. 5:1 BW het meest omvattende recht dat een persoon op een
zaak kan hebben. Dus de vermogensrechten ‘behoren toe’ aan de rechthebbende.
Kenmerken ‘eigendom’ en ‘toebehoren’ ( het volledige recht) zijn:
- Absoluut
- Exclusief
- Meest omvattend
- Overdraagbaar
- Eeuwigdurend
Bevoegdheden van eigendom:
1. Usus, fractus, abusus <> Gebruik, opbrengst (vruchten), beschikken (overdragen
of bezwaren met beperkt recht)
2. Te kwalificeren als // machtuitoefening, of houden en bezitten vgl. art. 3:107 e.v.
BW.
, 3. Bevoegdheid te revindiceren vgl. art. 5:2 BW. Dus een zaak op te eisen.
zaaksgevolg <> droit de suite. De eigenaar heeft de bevoegdheid zijn zaak van
eenieder die haar zonder recht houdt, op te eisen <> revindicatie.
4. De bevoegdheid te gebruiken met uitsluiting van een ieder vgl. art. 5:2 lid 2 BW.
Dus exclusiviteit, niemand heeft er iets mee te maken.
Er is dus bevoegdheid tot gebruik, maar tot hoever? Hierbij past het arrest Berg en
Dalse Watertoren 1936 & het arrest de grensoverschrijdende garage 1970. Als de
eigenaar bij het uitoefen van zijn eigendomsbevoegdheden zorgt voor een onevenredig
grote schade bij een ander, schendt de eigenaar een betamelijkheidsregel. Dit levert
misbruik van eigendomsrecht op volgens art. 3:13 lid 1 BW. Artikel 3:13 BW bepaalt
dat degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet kan inroepen, voor zover hij
haar misbruikt.
Begrenzingen van bevoegdheden zijn:
- Constitutionele grenzen
- Hinder vgl. art. 5:37 BW. Hierbij belemmert de een bij de uitoefening van een
anders subjectieve recht, dat die ander dat niet hoeft te accepteren. Hierbij past
het arrest Kraaien en Roeken 1972. Hinder neemt de onrechtmatige daad als
maatstaf. Het heeft dus ook verbintenisrechtelijke aspecten.
- Onrechtmatige daad vgl. art. 6:162 BW
- Overeenkomst vgl. art. 6:217 BW
- Verkrijgen van beschikkingsonbevoegde vgl. art. 3:86 BW. De grondslag hiervan
is gelegen in het verkeersbelang, namelijk de goederenomloop. Dus als ik het
boek van Mike verkoop aan Leon, wordt Leon de nieuwe eigenaar van Mike’s boek
ook al was ik niet de eigenaar van het boek.
Eigendomsrecht is altijd zakelijk. Het is een absoluut recht. En het object van het
eigendom zal altijd een zaak zijn.
Beperkt recht
De rechthebbende kan volgens art. 3:8 BW zijn recht bezwaren met een beperkt recht.
Een beperkt recht is een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, hetwelk met
het beperkte recht is bezwaard. het ‘afleiden uit’ is de overdracht van bevoegdheden
(zie art. 3:84 jo 3:98 BW).
Erfpacht vgl. art. 5:85 BW is een voorbeeld van beperkt recht. Dit is het recht om grond
te gebruiken die aan een ander toebehoort. Dus er is een overdracht van bevoegdheden.
Beperkt recht bestaat uit zakelijk recht (dus alleen zaken) en uit niet zakelijk recht (dus
goederen (zaken + vermogensrecht)).
Zakelijk recht
Als het object van het recht een zaak is. Bijvoorbeeld het eigendomsrecht van een
schilderij. Eigendomsrecht is een vermogensrecht. Maar het object van het
vermogensrecht, het schilderij, is een zaak. Een roerende zaak.
Zakelijkrecht zijn altijd de volgende goederen rechtelijke rechten:
- Erfpacht
- Erfdienstbaarheid
- Opstal
Soms zijn ook de onderstaande goederen rechtelijke rechten zakelijk recht. Maar niet
altijd: