Samenvatting Privaatrecht
1. Rechtshandeling en overeenkomst
1.1 De Rechtshandeling
Rechtshandeling: de handeling die erop gericht is een bepaald rechtsgevolg in het leven te roepen.
Feit: handeling wordt niet verricht met het oog op een bepaald rechtsgevolg noch brengt zij enig
rechtsgevolg teweeg.
Feitelijke handeling: handeling zonder beoogd rechtsgevolg, maar de handeling brengt wel
bepaalde rechtsgevolgen met zich mee.
Eenzijdige rechtshandeling: wilsverklaring van 1 persoon is voldoende om de rechtshandeling tot
stand te brengen.
- Ongericht: een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een bepaald persoon is gericht,
bijvoorbeeld een testament opmaken.
- Gericht: een eenzijdige rechtshandeling die wél tot een bepaald persoon is gericht, maar
waarvan de wilsverklaring van 1 persoon voldoende is om de rechtshandeling tot stand te
brengen, bijvoorbeeld ontslag nemen. Om geldig te zijn moet de werkgever wel kennis
hebben genomen van de wilsverklaring of hebben kunnen nemen (art. 3:37 lid 3 BW).
Meerzijdige rechtshandeling: de wilsverklaring van meer dan één persoon is noodzakelijk om de
rechtshandeling tot stand te brengen. Deze rechtshandelingen heten overeenkomsten. Er zijn
verschillende soorten overeenkomsten:
- Verbintenisscheppende of obligatoire overeenkomsten (art. 6:213 BW): er is een
overeenkomst waaruit voor beide partijen rechten en verplichtingen voortvloeien die men
verbintenissen noemt.
verbintenis in enge betekenis: prestatieverplichting
verbintenis in ruimte betekenis: de vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen
twee of meer personen krachtens welke de een – de schuldenaar – verplicht is tot
een bepaalde prestatie waartoe de ander – de schuldeiser – gerechtigd is.
zie figuur 1.1 pagina 21
Rechtshandeling kunnen onder een tijdsbepaling of een voorwaarde worden verricht.
Rechtshandeling onder tijdsbepaling:
Voorbeeld 1: X belooft kleinzoon Y in augustus dat hij hem als kerstcadeau een tablet zal geven.
De werking van de rechtshandeling is afhankelijk van een zekere toekomstige gebeurtenis
waarvan het moment van intreden in dit geval vaststaat (kerst), maar niet behoeft vast te staan
(moment van overlijden).
Rechtshandeling onder voorwaarde:
Voorbeeld 2: P belooft kleinzoon Q een tablet wanneer hij tot zijn 20 e verjaardag niet zal roken. De
werking van de rechtshandeling is afhankelijk van een onzeker toekomstige gebeurtenis. Q kan
wel besluiten om te gaan roken, dan krijgt hij de tablet niet.
Opschortende en ontbindende werking
Zowel tijdsbepaling als voorwaarde kan een opschortende en ontbindende werking hebben.
- Opschortend: de rechtshandeling krijgt pas werking op het moment dat de toekomstige
gebeurtenis plaatsvindt, zoals in voorbeeld 1 en 2.
- Ontbindend: de rechtshandeling krijgt onmiddellijk werking, maar deze werking vervalt op
het moment dat de toekomstige gebeurtenis plaatsvindt (art. 6:22 BW).
1.2 Tot stand komen van rechtshandelingen
Voor het tot stand komen van een geldige rechtshandeling moet aan een aantal eisen zijn voldaan.
Vereisten worden in de wet gesteld:
1. Aan de persoon die de rechtshandeling verricht
2. Aan de handeling zelf
1
,1.2.1 Vereisten gesteld aan de persoon die de rechtshandeling verricht
De persoon die de rechtshandeling wil verrichten moet aan twee voorwaarden voldoen:
1. Hij moet handelingsbekwaam zijn (art. 3:32 BW)
2. Hij moet handelingsbevoegd zijn (art. 3:43 BW)
Handelingsbekwaamheid
Handelingsbekwaamheid: de geschiktheid van een persoon om voor zichzelf rechtshandelingen tot
stand te brengen. Deze geschiktheid is in beginsel toegekend aan iedere natuurlijke persoon.
Onbekwaam onder de wet zijn:
1. Minderjarigen (art. 1:234 BW)
2. Onder curatele gestelden (art. 1:381 lid 2)
Wanneer minderjarigen of curandi zonder toestemming rechtshandelingen verrichten, hangt het
van het type rechtshandeling af wat daarvan de gevolgen zijn.
- Meerzijdige rechtshandelingen verricht door een handelingsonbekwame zijn vernietigbaar
- Eenzijdig gerichte rechtshandelingen zoals het nemen van ontslag zijn vernietigbaar
- Rechtshandeling van een handelingsonbekwame die niet tot een of meer bepaalde
personen gericht is, is nietig (art. 3:32 lid 2).
Handelingsbevoegdheid
Handelingsbevoegdheid: de geschiktheid van een persoon om een bepaalde rechtshandeling te
verrichten. In artikel 3:43 staan groepen van personen opgenoemd die onbevoegd zijn met
betrekking tot bepaalde rechtshandelingen. Het gaat in dit geval om personen die door hun
bijzondere positie in staat zouden zijn zichzelf voordelen te verschaffen. Om (schijn van) misbruik
te voorkomen, bepaalt de wet dat zij bepaalde rechtshandelingen niet kunnen verrichten. Deze
handelingen zijn nietig en verplichten de onbevoegde tot schadevergoeding.
1.2.2 Vereisten gesteld aan de handeling
Een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard is het eerste
vereiste dat door de wet wordt gesteld aan de handeling die erop gericht is rechtsgevolgen in het
leven te roepen (art. 3:33). Bij een meerzijdige rechtshandeling moet sprake zijn van twee (of
meer) op elkaar aansluitende wilsverklaringen.
Wilsverklaring en vorm
De wilsverklaring is in beginsel niet aan enige vorm gebonden (art. 3:37 lid 1 BW). Soms schrijft de
wet echter voor een bepaalde handeling een bepaalde vorm voor, bijvoorbeeld schriftelijk. Als de
betreffende rechtshandeling niet voldoet aan die vorm, dan is deze nietig (art. 3:39 BW). Aan een
rechtshandeling stelt de wet dus twee voorwaarden:
1. Berusten op een verklaarde wil van de handelende persoon;
2. Als de wet dit voorschrijft, zijn verricht in voorgeschreven vorm.
Met betrekking tot de totstandkoming van rechtshandelingen is in de wet gekozen voor een
dubbele grondslag:
1. Stemmen wil en verklaring overeen (het normale geval), dan komt de rechtshandeling tot
stand op de grondslag van de verklaarde wil (art. 3:33 BW).
2. Lopen wil en verklaring uiteen, dan kan niettemin een geldige rechtshandeling tot stand
komen en wel op de grondslag van het opgewekte vertrouwen (art. 3:35 BW).
Anders gezegd: Wanneer de wederpartij van degene wiens wil niet met zijn verklaring
overeenstemt, er onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze op mocht vertrouwen dat de
verklaarde wil de werkelijk wil weergaf, is de verklarende partij – ondanks zijn niet-willen en dus
ondanks art. 3:33 BW – aan zijn verklaring gebonden. Dit is het vertrouwensbeginsel.
Bijvoorbeeld: A wil zijn huis verkopen voor €330.000. Hij zet een bod ‘Te koop’ in zijn tuin. Als B
naar de prijs informeert, vergist A zich en vraagt €300.000. B aanvaardt het aanbod.
Op grond van artikel 3:35 BW is er een geldige overeenkomst ontstaan.
2
,De regel van art. 3:35 BW is in het belang van het handelsverkeer. De chaos zou niet te overzien
zijn wanneer een partij, steeds wanneer zijn verklaring op voor de wederpartij niet kenbare wijze
afwijkt van wat hij heeft gewild, een beroep zou kunnen doen op deze afwezigheid van wil, en de
rechtshandeling als gevolg daarvan ongeldig zou blijken te zijn. Iemand anders die verklaart dan
hij wil, hoort het risico te dragen dat de wederpartij die de vertrouwde op de opgewekte schijn, hem
aan die verklaring houdt. Ook moet aan de goede trouw van de wederpartij strenge eisen worden
gesteld (art. 3:11 BW).
Voorbeeld: A wil zijn huis verkopen voor €330.000. B informeert naar de prijs. A stuurt een e-mail
waarin hij, als gevolg van een tikfout, een bedrag van €133.000 vermeldt. B laat weten dat hij
akkoord gaat.
B moet begrijpen dat het om een tikfout gaat. Ondanks zijn acceptatie is er geen overeenkomst tot
stand gekomen aangezien aan art. 3:33 noch aan art. 3:35 is voldaan. Art. 3:11 brengt hier mee
dat B bij A informeert dat er een fout is gemaakt.
Voorbeeld: C, een psychiatrisch patiënt, verkoopt onder weekendverlof onder een vloed van tranen
zijn Porsche voor een normale prijs aan D. Hij vertelt dat ‘ze’ hem dwingen zijn ‘baby’ te verkopen.
D zegt dat het allemaal wel los zal lopen en koopt de auto.
Wanneer iemand een rechtshandeling verricht onder invloed van een geestelijke stoornis en er
sprake is van een situatie waarin bij de wederpartij ‘een rood lichtje moet gaan branden’ (art 3.35
BW is dus niet van toepassing), dan is de rechtshandeling vernietigbaar.
Een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen gericht was, wordt
door het ontbreken van de wil echter nietig.
Dus bij het voorgaande voorbeeld betekent dat de rechtshandeling van C en D in beginsel geldig
is. C kan de koop gewoon door laten gaan, tenzij hij de auto toch niet wilde verkopen en handelde
onder invloed van de stoornis. Dan kan hij zich beroepen op de speciale regel van art. 3:34 lid 2 en
de rechtshandeling vernietigen, mits hij bewijs levert. Maar hij kan hem dus ook in stand laten.
Nog een voorbeeld jezus: X wordt verpleegd in een psychiatrische inrichting. Tijdens een
proefverlof verkoopt hij een verzameling zilveren munten aan buurman Y. Een maand later is de
collectie door plotselinge stijging van de zilverprijs bijna het dubbele waard.
De overeenkomst X-Y is geldig, zij kan door X worden vernietigd als zij tot stand kwam onder
invloed van zijn geestelijke stoornis. X moet dit bewijzen (art. 3:34 lid 1 BW).
X moet bewijzen:
- a De stoornis zelf, en
- b Causaal verband tussen de stoornis en wilsverklaring. Dit verband is aanwezig wanneer
de stoornis een redelijke waardering van zijn belangen belette ofwel wanneer de verklaring
onder invloed van de stoornis gedaan werd. Dit laatste wordt vermoed zo te zijn, wanneer
de rechtshandeling voor de gestoorde nadelig was, tenzij dit nadeel op het tijdstip van de
rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.
Het nadeel dat X door de verkoop lijdt valt daar niet onder: dit nadeel was op het tijdstip van de
verkoop redelijkerwijze niet te voorzien.
Betekent dit ook dat X hoe dan ook aan de koop gehouden kan worden? Nee. In gevallen van een
onvoorzienbaar nadeel blijven voor de gestoorde de overige mogelijkheden om te vernietigen
aanwezig. Het nadeel levert in dit geval niet het vermoeden op dat X onder invloed van de stoornis
heeft gehandeld. Maar hij mag wel bewijzen dat de stoornis hem belette zijn belangen op juiste
wijze te waarderen of dat zijn verklaring dat hij wilde verkopen onder invloed van de stoornis werd
afgelegd.
Het verschil verklaard
3
, - Wanneer de verklaring van een partij bij een overeenkomst niet overeenstemt met zijn op
rechtsgevolg gerichte wil, en de wederpartij weet dit, is er in beginsel geen overeenkomst
tot stand gekomen.
- Wanneer de wederpartij daarentegen weet dat hij met een geestelijk gestoorde een
overeenkomst sluit, is er wel sprake van een geldige overeenkomst. Deze is echter
vernietigbaar.
- Er kan ook sprake zijn van vergissing, verspreking, verschrijving, simulatie, scherts en
misverstand. In al deze gevallen ontbreekt de wil en kan de rechtshandeling uitsluitend tot
stand komen via de bepaling die opgewekt vertrouwen honoreert.
- Slechts wanneer de oorzaak van de afwijkende wilsverklaring is gelegen in een geestelijke
stoornis is dit anders en kan er, eventueel, een vernietigbare rechtshandeling tot stand
komen.
Het verschil aan de hand van twee voorbeelden:
1. A toont in zijn etalage een koffer die € 150,-- kost. Door een slordigheid van de etaleur
vermeldt het kaartje een prijs van € 1,50. B wil de koffer voor die prijs kopen.
2. X is een alcoholicus die niet onder curatele is gesteld. Van tijd tot tijd belet het chronisch
gebruik van alcohol hem zijn belangen naar behoren te behartigen. Y is daarvan op de
hoogte. X verkoopt zijn hond aan Y.
A uit voorbeeld 1 heeft zich duidelijk niet willen verbinden voor een tegenprestatie van 1.50. B
heeft daar niet op mogen vertrouwen. Hier past slechts 1 oplossing: er is geen overeenkomst tot
stand gekomen.
X uit voorbeeld 2 echter, heeft er belang bij dat hij ondanks zijn alcoholisme en de daaruit
voortvloeiende moment van geestelijk onvermogen, normaal aan het rechtsverkeer kan
deelnemen. Het is niet in zijn belang dat de rechtshandelingen die hij aangaat met personen die
van zijn gebrek op de hoogte zijn, om die reden nietig worden verklaard. Niet alle
rechtshandelingen van gestoorden hoeven namelijk onder invloed van die stoornis te staan. De
bescherming van de gestoorde gaat ver genoeg wanneer hij de mogelijkheid heeft om een
rechtshandeling achteraf te vernietigen. Hij moet dan wel bewijzen:
A: de stoornis zelf
B: causaal verband tussen stoornis en verklaring
(art. 3:34 lid 1 BW).
Zie figuur 1.2 pagina 29 voor overzicht.
Het misverstand
Voorbeeld: A verhuurt aan B ‘de eerste etalage’ van zijn woning. A heeft de begane grond, B de
daarboven gelegen verdieping op het oog.
Hier doen zich met betrekking tot de vraag of er een overeenkomst tot stand is gekomen, drie
mogelijkheden voor:
1. Er is in het geheel geen overeenkomst tot stand gekomen (beide partijen behoorden te
beseffen dat de wilsverklaringen niet op elkaar aansloten)
2. Er is een overeenkomst gesloten met betrekking tot de begane grond (het vertrouwen van
A dat ook B dit wilde, wordt gehonoreerd)
3. Er is een overeenkomst gesloten met betrekking tot de eerste verdieping (het vertrouwen
van B dat ook A dit wilde, wordt gehonoreerd).
De hoge raad geeft hier een oplossing voor, aan de hand van arrest inzake Bunde-Erckens (zie
pagina 30 dit is veel te ingewikkeld om over te typen).
Voorbeeld: A schenkt haar schoondochter B een aantal kostbare juwelen. A lijdt aan beginnende
dementie, hetgeen B niet wist of kon weten.
- A kon haar wil niet bepalen zodat de schenking niet voldoet aan het in art. 3:33 gestelde
vereiste.
4