Samenvatting sociologie
H1 – Wat is sociologie?
Centraal staat het sociologisch perspectief (social imagination):
Het algemene in het bijzondere
Algemene patronen ontdekken in specifieke gevallen, met een voorbeeld het geheel
verklaren.
Iets wat individueel lijkt kan sociaal bepaald zijn.
Zelfmoordstudie Durkheim: lijkt een individuele keuze, maar er zijn algemene
sociologische patronen te zien.
Karakter van groepsnormen, zelfs bij een daad die we in eerste instantie
zien als een individuele beslissing.
Socioloog als mythenjager: nagaan wat wel en niet klopt aan het ‘alledaags
denken.’
Het ongewone in het bekende
Dingen die vanzelfsprekend/normaal lijken zijn niet per se vanzelfsprekend.
Stapje terugnemen: wat wij als normaal beschouwen te discussie stellen.
Bijvoorbeeld vervolgopleiding na middelbare: nu normaal, vroeger niet zo.
Twee verschijnselen die helpen bij het zien vanuit een sociologisch perspectief:
Marges in de samenleving (marginaliteit)
Hoe groter de marginaliteit (horen tot bepaalde (minderheids)groepen) van een
individu, hoe beter hij in staat is om het sociologisch perspectief te hanteren.
Zij zijn zich bewust van bepaalde sociale patronen waar anderen nooit aan
denken.
Het doormaken van een sociale crisis
Brengt ons uit ons evenwicht en geeft ons een andere kijk op het functioneren van de
samenleving en de wijze waarop dit ons leven beïnvloedt.
Wright Mills: sociologische verbeeldingskracht: het vermogen om te begrijpen wat er in de
wereld gaande is.
Transformeren van persoonlijke problemen tot maatschappelijke vraagstukken.
= mondiaal/globaal perspectief
Mensen die welvarend zijn zijn dit niet omdat ze intelligenter of harder werken dan
anderen, maar omdat ze het geluk hebben dat zij in een rijk deel van de wereld zijn
geboren.
Rol van de geschiedenis op de biografie/leven van een persoon
De gebeurtenissen in een mensenleven plaatsen in de geschiedenis van de
samenleving.
Opkomst van de sociologie
,Drie belangrijke veranderingen die de ontwikkeling van de sociologie heeft versneld:
Industrialisering
Mensen die op het platteland leefden trokken naar de stad voor werk groot en
anonimiteit, vertrouwde omgeving was weg tradities vielen weg.
De groei van steden (urbanisatie)
Sociale problemen zoals vervuiling, uitbuiting, misdaad, gebrek aan woonruimte.
Nieuwe, onpersoonlijke wereld met veel anonimiteit.
Politieke veranderingen (democratisering)
Economische ontwikkelingen mensen gingen anders denken (minder de wil van
God naleven, meer nastreven eigen belang), zoals vrijheden en rechten.
Deze combinatie: aandacht richtte zich steeds meer op de samenleving, meer met rede
de wereld proberen te begrijpen ontstaan sociologie.
Comte: introduceerde de sociologie:
Drie ontwikkelingsfasen voorgaande aan het ontstaan van sociologie
Theologische fase:
De samenleving bracht Gods wil tot uitdrukking, samenleving was niet door de mens
maakbaar.
Metafysische fase
Samenleving werd beschouwd als natuurlijk (door natuurwetten, niet door een
bovennatuurlijke kracht zoals God).
Wetenschappelijke fase
Positivisme: inzicht verwerven op basis van wetenschappelijk onderzoek,
wetenschappelijke waarneming is enige bron van kennis over de werkelijkheid.
(Afwijzen oncontroleerbare kennis)
Historische context
Renaissance: meer onderzoek doen, zelf nadenken, God minder belangrijke positie
Reformatie: meer oog voor de mogelijkheden van het individu
Verlichting: vertrouwen in de wetenschap, vooruitgangsdenken, uitgaan van een
maakbare samenleving die we kunnen veranderen en vormgeven dmv wetenschap.
Modernisering
= het sociale veranderingsproces dat in gang is gezet door de industrialisering
Peter Berger: vier belangrijke kenmerken van modernisering:
Het verdwijnen van kleine, traditionele gemeenschappen (urbanisering)
In een kleine gemeenschap hadden mensen niet veel keuzemogelijkheden, maar
hadden ze wel een sterk identiteitsbesef en het gevoel ergens bij te horen.
De uitbreiding van persoonlijke keuzemogelijkheden (individualisering)
Mensen geloven dat ze zelf hun leven kunnen inrichten door keuzes te maken en
zelf de touwtjes in handen te nemen (kan tot keuzestress leiden).
Grotere sociale diversiteit
Meer vrijheden en wereldbeeld toenemende contacten tussen mensen met
verschillende achtergronden diverse opvattingen en gedragspatronen.
Oriëntatie op toekomst en groeiend tijdsbesef
Optimistisch en leven volgens een strakke dagindeling.
Hoofdvragen van de sociologie
, Hoe is sociale (on)gelijkheid mogelijk, hoe worden schaarse en begeerde zaken
verdeeld? Marx
Hoe is sociale (wan)orde mogelijk, wat houdt de samenleving bij elkaar? Durkheim
Hoe werkt het proces van rationalisering (modernisering) van wereld? Weber
Hoe beïnvloeden maatschappelijke verhoudingen de identiteit van individuen en
groepen? Simmel
Sociologie in Nederland
Bonger eerste socioloog en criminoloog in Nederland
Sociologie begon zich te ontwikkelen tussen de twee wereldoorlogen in (door vraag
vanuit samenleving naar kennis over het samenleven)
Nederlandse sociologie is erg gericht op de praktijk en het doen van veldwerk
H2 – Sociologische theorieën en methoden
, Analyseniveaus:
Macro: gehele samenleving, continent, wereld
Meso: buurtniveau, jeugdgroepen
Micro: individu
Theorie: een stelsel van uitspraken die met elkaar samenhangen.
verklaart hoe verschijnselen met elkaar samenhangen, is toetsbaar.
Theoretische benadering / theoretisch perspectief / paradigma: fundamenteel van de
samenleving, dat als richtsnoer dient voor theorie en onderzoek waarbinnen allerlei
theorieën vallen.
Het structureel functionalisme
Ziet de samenleving als een complex systeem, waarin sprake is van onderlinge
samenwerking tussen de verschillende delen en alle onderdelen een functie hebben.
De samenleving is een stabiel systeem van onderling verbonden elementen, elk
onderdeel draagt ertoe bij dat de samenleving goed kan blijven functioneren.
De leden van de samenleving zijn het in het algemeen met elkaar eens over wat moreel
juist en verkeerd is = consensus, positief beeld
Richt zich op:
Sociale structuur: stabiele en sociale gedragspatronen
Sociale functies: de gevolgen van een sociaal patroon voor het functioneren van de
totale samenleving
De samenleving tussen sociale structuren heeft het in stand houden van de
samenleving als doel
Comte, Durkheim, Spencer
Merton:
Manifeste functies: de duidelijke (onderkende) en beoogde gevolgen van een sociaal
patroon
Latente functies: de niet-onderkende en niet-bedoelde gevolgen van een sociaal
patroon.
Sociale disfunctie: sociaal patroon dat het functioneren van de samenleving kan
verstoren
Kan functioneel zijn voor een bepaald onderdeel van de samenleving, maar kan
disfunctioneel zijn voor een andere groep (dus niet functioneel voor de hele
samenleving)
Analyse op macroniveau
Kritiek:
Geen oog voor problemen, ongelijkheden of conflicten (want gericht op consensus)
Wordt gezien als conservatief, want meer oog voor stabiliteit
Gebruik van algemene categorieën.
Conflictsociologie