Hoofdstuk 1
Het beschikken over goederen en diensten voor de bevrediging van behoeften noemen
we welvaart. Er is een voortdurende spanning tussen de oneindige behoeften en de
eindige middelen. Grondstoffen, machines en arbeid zijn middelen om de doelen te
bereiken, ze worden alle 3 op hun eigen manier ingezet. Als middelen schaars zijn zijn er
er te weinig van.
Het streven naar maximale welvaart me schaarse middelen is economisch handelen. De
economische wetenschap bestudeert economisch handelen, de economische wetenschap
valt in verschillende onderdelen uiteen; financiering, kosten, omgeving, commercieel.
Problemen zijn meestal van interne en externe aard.
De volgende onderdelen onderscheiden in het vak algemene economie:
● Meso- en micro-economie
○ Bestuderen de kenmerken van markten en bedrijfstakken waarmee
ondernemingen te maken hebben. Vraag en aanbod en prijsveranderingen
● Macro-economie
○ Geeft een beschrijving en analyse van allerlei verschijnselen voor een heel
land. Totale consumptie en investeringen.
● monetaire economie
○ Houdt zich bezig met het verschijnsel geld en de rol van banken in de
economie. Omvang van de kredietverlening en de hoogte van de rente
● Internationale economische betrekkingen
○ Bestudeert de buitenlandse handel van landen, internationale
kapitaalstromen en monetaire betrekking tussen landen.
1957 → Europese Economische Gemeenschap → België, Frankrijk, Luxemburg,
Italië, Nederland en West-Duitsland.
De bedrijfsomgeving is alle ontwikkelingen in de omgeving van een onderneming die
invloed hebben op de resultaten van een bedrijf. Deze invloed kan betrekking hebben op
inkopen, verkopen, marktontwikkeling, concurrentie, personeelsbeleid.
De omgevingsfactoren worden ingedeeld naar de mate waarin het de onderneming kan
beïnvloeden. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen directe omgevingsfactoren
(marktpartijen van de onderneming op haar in- en verkoopmarkten), indirecte
omgevingsfactoren (werknemers en werkgeversorganisaties, de overheid en culturele
omgevingsfactoren) en macro-omgevingsfactoren (ontwikkelingen).
Het verband tussen productie, werknemers en arbeidsproductiviteit:
Bbp = Av x ap
Bbp = bruto binnenlands product
Av = de vraag naar arbeidskrachten, het aantal werknemers of de totale
werkgelegenheid
ap = arbeidsproductiviteit, de productie per eenheid arbeid per tijdseenheid
De relatie van de veranderingen:
Gbbp = Gav + Gap
G = groei in procenten
Verband tussen loonsom, loonsom per werknemer en het aantal werknemers:
L = Lwn x Av
L = totale loonsom
Lwn = De loonsom per werknemer
Av = de hoeveelheid werknemers
Relatie tussen de veranderingen:
, GL = GLwn + Gav
GL = de relatieve groei van de totale loonsom
GLwn = de relatieve groei van de loonsom per werknemer
Gav = De relatieve groei van de hoeveelheid werknemers
Loonkosten per eenheid product:
LKp.e.p. = Lwn / ap
LKp.e.p. = Loonkosten per eenheid product
Lwn = loon per werknemer
ap = arbeidsproductiviteit
Relatie tussen de veranderingen:
GLKp.e.p. = GLwn - Gap
G = Groei in procenten
Hoofdstuk 2 (2.1 en 2.2)
Communicatie over goederen kan heel direct gaan, bijvoorbeeld op de markt. Maar het
kan ook heel afstandelijk zijn, bijvoorbeeld op valutamarkten, daar wordt voornamelijk via
de telefoon gecommuniceerd.
Het geheel van de betrekkingen tussen vragers en aanbieders inzake een bepaald
product noemen we de markt van dit product. De belangrijkste functie binnen de markt is
de prijsvorming, consumenten vergelijken veel prijzen en ook ondernemers doen dat om
te kijken hoe duur ze hun producten kunnen maken.
Sommige producten hebben een wereldmarkt en worden over de hele wereld verkocht,
bijvoorbeeld grondstoffen. Anderen worden juist alleen op lokale marktjes verkocht. Ook
zijn er nationale markten of markten die zich tot een groep landen beperkt.
De relevante markt is het deel van de markt dat een ondernemer bedient.
Allemaal producten samen die hetzelfde doel hebben noemen we de productgroep. Die
zijn weer in te delen in kleinere productgroepen.
Er zijn 3 dingen die te maken hebben met producten:
● De bedrijfstak
○ Ondernemingen in een bedrijf die een groep producten maken waarvoor ze
dezelfde grondstoffen en productieprocessen gebruiken
○ Produceert voor een groep van markte
○ Grote ondernemingen kunnen gebruik maken van voordelen die kleine
ondernemingen niet hebben. bv betere inkoopprijzen
○ Maar soms zijn kleiner ondernemingen juist in het voordeel, die kunnen zich
namelijk beter aanpassen.
○ Grootte van ondernemingen:
■ micro: 0 tot 9 werknemers
■ Klein: 10 tot 49 werknemers
■ Middelgroot: 50 tot 249 werknemers
■ Groot: vanaf 250 werknemers
● de classificatie van bedrijven
○ Bedrijven die dezelfde soort producten maken en dezelfde
productieprocessen toepassen worden gegroepeerd
○ NACE, 21 secties die elk met een letter worden aangeduid.
● De bedrijfskolom
○ Een product gaat door een aantal opeenvolgende bedrijfstakken van
oerproduct naar consument. Deze opeenvolgende takken heten een
bedrijfskolom