Brahn/Reehuis IPr II
Samenvatting
Hoofdstuk 1.
Vermogen - het geheel van op geld waardeerbare rechten en verplichtingen die iemand
heeft, dus het geheel van zijn activa en passiva.
Vermogensrecht - alle regels met betrekking tot de subjectieve rechten en plichten die
onderdeel van een vermogen kunnen vormen.
De subjectieve vermogensrechten vallen te onderscheiden in rechten met betrekking tot
goederen en rechten met betrekking tot personen. Ook wel goederenrecht en
verbintenissenrecht.
Het goederenrecht is een absoluut recht, we hebben te maken met rechten die de
rechthebbende tegenover iedereen kan inroepen. Het verbintenissenrecht is een relatief
recht, we hebben te maken met rechten die niet tegenover iedereen inroepbaar zijn, maar
slechts tegenover een bepaalde persoon, degene met wie men in een verbintenisrechtelijke
situatie staat.
Hoofdstuk 2.
Het eigendomsrecht is een absoluut recht, de eigenaar kan zijn recht handhaven tegenover
iedereen (relatief recht is tegenover een bepaalde persoon).
Art. 5:1 lid 1, eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan
hebben.
Art. 5:1 lid 2, de eigenaar kan anderen van het genot van de zaak uitsluiten mits dit gebruik
(genot) niet strijdt met rechten van anderen en de op wettelijke voorschriften en regels van
ongeschreven recht gegronde beperkingen daarbij in acht worden genomen. (De eigenaar
kan ook anderen het genot van de zaak toestaan.)
De eigenaar is met uitsluiting van anderen gerechtigd om over de zaak te beschikken. De
eigenaar kan het beschikkingsrecht ook door een ander laten uitoefenen.
Misbruik van eigendomsrecht (Berg en Dalse Watertoren II). De eigenaar die zijn
eigendomsbevoegdheid op zodanige wijze uitoefent dat tegenover zijn belang een
onevenredig grote schade bij een ander staat, schendt een betamelijkheidsregel. Art. 3:13
geeft hiervoor een algemene bepaling: ‘Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar
niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.’
- Met geen ander doel dan een ander te schaden of
- Met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of
- Als de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat
daardoor wordt geschaad, niet redelijk is.
Bij hinder gaat het erom dat de een de ander zodanig in de uitoefening van diens subjectieve
recht belemmert dat die ander dat niet hoeft de accepteren, art. 5:37 (kraaien en roeken-
arrest).
, Art. 5:2, droit de suite, ook wel revindicatie (romeins recht), de eigenaar heeft de
bevoegdheid zijn zaak van eenieder die haar zonder recht houdt op te eisen. Dit recht kan de
eigenaar ook handhaven tegenover iedereen die de zaak onrechtmatig verkregen heeft.
Droit de préférence/separatist in faillissement, de eigenaar kan zijn zaak ook als eigendom
opeisen indien zij zich onder een failliet bevindt.
Het recht van de eigenaar is een subjectief recht. Het objectieve recht verschaft aan de
eigenaar het subjectieve recht, de bevoegdheid, om over de aan hem toebehorende zaak te
beschikken en daarvan met uitsluiting van anderen gebruik te maken.
Zakelijk recht = 1. Een absoluut subjectief recht 2. Het is een vermogensrecht 3. Het heeft
een zaak als object (zie schema).
Beperkte rechten, art. 3:8 BW, een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht.
Voorbeelden hiervan zijn gebruiks- en genotsrechten zoals vruchtgebruik, art. 3:201, en
erfdienstbaarheid maar ook zekerheidsrechten zoals een pandrecht en een recht van
hypotheek, art. 3:227/228. Bij beperkte rechten gaat het oudste beperkte recht voor. Men
noemt dit het prioriteitsbeginsel.
Hoofdstuk 3.
Art. 3:80 lid 1 onderscheidt twee wijzen van verkrijging van goederen: onder algemene titel
en onder bijzondere titel.
Verkrijging onder algemene titel: opvolging in een vermogen. Erfopvolging, boedelmenging,
fusie en splitsing.
Verkrijging onder bijzondere titel: verwerving van een of meer bepaalde goederen. Het is de
verwerving van een bepaald goed, een actief vermogensbestanddeel dus. Iedere verkrijging
die niet onder algemene titel plaatsvindt is een verkrijging onder bijzondere titel, bijv.
overdracht, verjaring en onteigening.
Als geheel vormen de bepalingen die de verkrijging van goederen regelen, een gesloten
systeem. Dat wil zeggen er zijn niet meer wijzen van verkrijging van goederen dan zij die uit
de wet voortvloeien. Men verliest goederen op de voor iedere soort in de wet aangegeven
wijzen, aldus art. 3:80 lid 4. Je hebt absoluut en relatief verlies, absoluut is als het goed
tenietgaat (bijv. in vuur en vlam), relatief is als een andere rechthebbende wordt van het
goed.
Een ander onderscheid is dat tussen ‘derivatieve (afgeleide)’ en ‘originaire (oorspronkelijke)’
verkrijging. Bij derivatieve verkrijging verwerft men een recht van een rechtsvoorganger. Bij
originaire verkrijging verwerft men een nieuw recht.
De regel dat een verbintenis slechts tussen partijen en hun rechtsopvolgers onder algemene
titel werkt, kent uitzonderingen. Bij een verkrijging van een goed onder bijzondere titel gaan
soms een door een rechtsvoorganger met betrekking tot dat goed verkregen persoonlijk
recht, of een door hem aangegane persoonlijke verplichting mee over de verkrijger. Dit heet
kwalitatief recht of een kwalitatieve verplichting, art. 6:251.
Draagt de verhuurder het verhuurde in eigendom over, dan gaan op grond van art. 7:226 de
rechten en verplichtingen van de verhuurder over op de verkrijger. Art. 7:361, pand.