Ligging 1.1
Zuid-Amerika is qua hoogtezones in een aantal gebieden in te delen:
● Aan de westzijde ligt de Cordilleras de los
Andes/het Andesgebergte (8.500 km) →
groot aantal werkende vulkanen
● Ten oosten van het Andesgebergte stromen in het
tropische laagland drie grote rivieren: de
Orinoco, de Amazone en de Paraguay
● In het noorden (Guyana) en oosten (Brazilië)
bevinden zich twee hoogland gebieden →
worden gescheiden door het laagland met
de rivier de Amazone
● De Altiplano (hoogvlakte/hoogland) ligt in het
Andesgebergte op het grensgebied van Chili,
Bolivia en Peru (4.000m)
● In het zuidoosten strekt zich het plateau van
Patagonia uit (O 500m, W 1.500m)
Het stereotype beeld (vooroordelen, bepaalde aspecten
weggelaten en andere extra benadrukt) van Zuid-Amerika wordt vaak bepaald door
verschillende cultuurelementen. Ook de economische en politieke beeldvorming is sterk
gekleurd (hoe komt een gebied in het nieuws?). Het beeld dat iemand van de werkelijkheid
heeft (perceptie) bepaalt de besluitvorming van die persoon (ruimtelijk gedrag) →
beïnvloedt beslissingen over bv. investeringen → perceptie vormt een soort kaart
van subjectieve beelden → een mental map (verandert voortdurend door nieuwe
informatie)
● Demografische dimensie → bevolkingskenmerken: geboorte, sterfte,
migratie, huwelijken en echtscheidingen
● Economische dimensie → scheppen van inkomen, werkgelegenheid of de
bijdrage aan de betalingsbalans
● Fysische dimensie → natuurlijke omgeving: klimaat, delfstoffen,
plantengroei, bodemvruchtbaarheid, reliëf en grondsoort
● Sociaal-culturele dimensie → taal, religie, geschiedenis, kunst en gewoonten
● Politieke dimensie → politieke invloed van overheden en belangengroepen
en de verdeling van de macht in een gebied
Wanneer je ook kijkt naar de ligging, gebiedskenmerken, bevolkingskenmerken en interne-
of externe relaties van een gebied vorm je een geografisch beeld.
De absolute ligging wordt bepaald door het coördinatensysteem dat bestaat uit
breedtecirkels en lengtecirkels. De relatieve ligging wordt bepaald door de positie ten
opzichte van andere plaatsen of verschijnselen op het aardoppervlak: tijd, kosten of moeite
om andere plaatsen te kunnen bereiken.
Gebiedskenmerken zijn de eigenschappen van een gebied:
, ● Kenmerken van de natuurlijke omgeving (fysisch milieu) → bodem,
grondsoort, water, reliëf, klimaat, zeestromen en delfstoffen
● Inrichting (menselijke omgeving) → bodemgebruik, vorm van de
landerijen, infrastructuur, haventerreinen en stedelijke bebouwing
Er zijn vier soorten bevolkingskenmerken
● Culturele kenmerken → aangeleerd gedrag en uitingen van groepen
mensen (taal, godsdienst, geschiedenis en heersende normen en
waarden)
● Demografische kenmerken → omvang, groei en (verandering in de)
samenstelling van de bevolking
● Economische kenmerken → werkloosheid, inkomen, in- en uitvoer en de
bestaansmiddelen
● Politieke kenmerken → verdeling van de macht
Interne relaties bestaan uit onderlinge contacten tussen bedrijven, instellingen en
organisaties binnen de regio. Contacten met andere regio’s noem je externe relaties.
Forensisme is een externe relatie van een stad: bewoners buiten de stad met bedrijven in de
stad.
, Ongekende natuur 1.2
Het klimaat in Zuid-Amerika wordt bepaald door een
groot aantal factoren
● Breedteligging → een groot deel van het
continent ligt in de tropische luchtstreek,
door de grote invalshoek van de zon is het
hier altijd warm → lage luchtdrukgebied →
regenbuien verschuiven met de ITCZ
waardoor er afhankelijk van de ligging,
tropische klimaten voorkomen met 1 of 2
natte en droge perioden per jaar.
● Passaten
○ Aan de oostkant van Zuid-Amerika
is de passaat een aanlandige wind
waardoor de invloed van de
Atlantische Oceaan groot is →
stuwingsregens aan loefzijde van
het kustgebergte van Brazilië,
droge lijzijde, zuidelijker ligt geen gebergte waardoor ver
landinwaarts neerslag valt
○ Aan de westkant is er een aflandige passaat → minder invloed Grote
Oceaan → oppervlaktewater wordt naar het westen gestuwd, het
koude water dat dan opwelt staat weinig waterdamp af aan de lucht
en dus weinig neerslag → het koude water is erg rijk aan
voedingsstoffen waardoor de kustwateren erg visrijk zijn
● Zeestromen
○ De oostkust ondervindt ook invloed van de Zuid-Equatoriale Stroom
→ de oostelijke punt van Brazilië dwingt de warme zeestroom op te
splitsen & de uitstekende Kaap Frio zorgt ervoor dat de Brazilië naar
het zuidoosten afbuigt → de koude Falklandstroom kan daardoor
vanuit het zuiden tot aan Kaap Frio dringen
○ Langs de westkust stroomt de relatief koude Perustroom →
temperaturen aanzienlijk lager en de lucht boven de Grote Oceaan
bevat daarom weinig waterdamp en dus valt er weinig neerslag →
verklaart Atacamawoestijn
● De smalle zuidpunt van Zuid-Amerika heeft langs de kust een gematigd
zeeklimaat met neerslag in alle jaargetijden → dit komt door de aanlandige
westelijke winden die veel neerslag met zich meevoeren → versterkt door
stuwingsneerslag aan loefzijde → gebrek aan echt grote landmassa’s dus
geen landklimaten
● Zuiden van Patagonia kan soms heel erg koud zijn → dit komt door koude
winden vanaf Antarctica (pamperos)