Samenvatting gs
Hoofdstuk 3: Duitsland 1871-1945
§1. Het Duitse keizerrijk
Duitse eenheid kwam tot stand Otto von Bismarck, rijkskanselier en koning Pruisen, wist
van DL een eenheid te maken met name door de Frans-Duitse oorlog (1879-1871)
- 1871 in Versailles Duitse keizerrijk, koning werd Wilhelm 1
- Duitsland verdeeld in kiesdistricten met algemeen kiesrecht voor mannen stuurde
ze afgevaardigde naar de rijksdag, had beperkte macht. Keizer had hoogste macht.
Rijksdag kon zowel door de rijkskanselier als door de Bondsraad ontbonden worden.
- 25 deelstaten veel eigen bevoegdheden, afgevaardigde vormden samen
bondsraad.
Politiek stromingen:
- Conservatieven en nationaal liberalen
- Centrum, met vooral aanhang van de katholieke bevolking
- Socialisten
Gelaagdheid van de bevolking:
- Adel, officieren en hoge ambtenaren
- Grote fabrikanten en bankiers
- Werknemers in de dienstensector, lage ambtenaren, kleine ondernemers, chefs van
afdelingen van grote ondernemingen
- Boeren, arbeiders in de landbouw en de industrie, lagere ambtenaren.
Van de alliantiepolitiek van Bismarck naar de weltpolitiek van Wilhelm II
Onder leiding van Bismarck werd Afrika onder westerse staten verdeeld. Wilhelm wilde
een weltpolitiek en een autocratischer keizerschap. Hij zag zijn keizerschap als een
instrument van himmels alleen aan god achtte hij zich verantwoording schuldig. Voor
immer in en altijd is er slechts 1 echte keizer in de wereld: de duitse keizer. Er was in
duitsland geen plaats meer voor bismarck.
Het nieuwe Duitse keizerrijk was een politieke en militaire grootmacht. Door snelle
industrialisatie ook een economische grootmacht. Bismarcks buitenlandse politiek was
alliantiepolitiek, om het bestaande machtsevenwicht te handhaven.
- Congres in Berlijn 1878. Problemen op de Balkan oplossen
- Conferentie van Berlijn 1994, machtsevenwicht in Afrika verzekeren door het op te
delen.
1888 Wilhelm II aan de macht. Bismarck werd ontslagen in 1890. DL was niet meer
tevreden over de bestaande situatie maar wilde wel plaats op het wereldtoneel
weltpolitiek, in eerste instantie gericht op overzees imperialisme.
- Vlootwet 1898, werd oorlogsvloot gebouwd met slagschepen om het op te nemen
tegen de koloniale grootmachten GB en FR. Waren te sterk voor DL dus focuste ze
meer op EU.
- Toenemende economische groei en militarisme.
, §2. De Eerste Wereldoorlog.
Dieperliggende oorzaken:
- Militarisme toenemende militarisme vergrootte de kans op oorlog. Generale
staven van de legers hadden grote invloed in DL en FR. Oorlog werd gezien als middel
om macht en invloed veilig te stellen. Oorlog werd als een bruikbaar middel gezien
om de belangen van het vaderland te dienen
- Imperialisme dit leide tot conflicten tussen EN, FR, DL. Er ontstond een wedloop
om zoveel mogelijk koloniaal grondgebied in Afrika te verwerven. Wilhelm II eiste
voor DL een plek onder de zon. Tussen EN en F~R kwam er verzoening in 1904.
Tussen FR EN en DL niet.
- Nationalisme bevolkingsgroepen wilde zich losmaken, bijvoorbeeld de Balkan:
spanning door nationalisme van de slaven. Slavische groepen kregen steun van bijv
Servië en Rusland.
- Bewapeningswedloop als men een sterk leger had, stond men ook bij een
vreedzame regeling van conflicten sterk. Deze wedloop versterkte de vrees voor
elkaar.
Met de vlootwet (1898) poogt Wilhelm II het machtsevenwicht in Europa te doorbreken
In de eerste wereldoorlog probeerde de Engelse vloot door een zeeblokkade de aanvoer
naar Duitsland te verhinderen. En de Duitse vloot probeerde door een duikbootoorlog de
aanvoer naar Engeland en Frankrijk te verhinderen. De Duitse vloot beschikte over veel
slagschepen en slagkruisers, maar de Engelsen hadden er meer.
Bondgenoten vergroten de kans op conflicten angst nam voor elkaar toe, daarom gingen
velen opzoek naar bondgenoten. Door bondgenoten werd de kans op een conflict juist
groter
- Triple alliantie sinds 1882 tussen Duistland, Oostenrijk-Hongarije en Italië.
- Triple entente sinds 1907 tussen Engeland, Frankrijk en Rusland. Ze waren bang
voor de weltpolitik.
Aanleiding van de wo1 moordaanslag in Sarajewo (Bosnië) op de Oostenrijkse
troonopvolger op 28 juni 1914. Serven hoorde tot de Slavische volken. Servië steunde het
streven naar onafhankelijkheid van de Slavische bevolkingsgroepen die onder Oostenrijk
Hongaars bestuur leefden. OH wilde dat Servië zich niet meer zou bemoeien met de
Slavische nationalisten. OH werd gesteund door Duitsland en Servië door Rusland. OH
stuurde een ultimatum naar Servië met strenge eisen, dit verwierpen ze. Op 28 juli
verklaarde OH daarop de oorlog aan Servië. Daarna kwam een kettingreactie van
mobilisaties en oorlogsverklaringen. Centralen kwamen tegenover de geallieerden.
De soldaten trokken vol goede moed ten strijde. Het nationalisme en militarisme hadden de
vaderlandsliefde en strijdlust aangewakkerd. Men was overtuigd van de eigen superioriteit.
De Duitse opperbevelhebber, generaal Von Moltkes, stelde het Von Schlieffenplan op die in
1905 bedacht was. Ze wilde de sterke Franse verdediging omzeilen door eerst via België naar
Noord-Frankrijk te gaan. Franse leger moest zijn verslagen voor het Russische leger in het
oosten in actie kon komen. Mislukte: