Samenvatting Kennistoets Pedagogische Component
Een groep = een verzameling van twee of meer personen die in zekere mate afhankelijk van
elkaar zijn om een gezamenlijk doel te bereiken, die gemeenschappelijke uitgangspunten
hebben en die elkaar wederzijds beïnvloeden.
Een groep is dus niet hetzelfde als een sociale categorie (vrouwen, studenten…). Deze
hebben ook gemeenschappelijke kenmerken, maar hebben niet per se onderlinge interactie.
Primaire groepen/relatiegerichte groepen: groepen die bepalend zijn voor iemands
basiswaarden. Er is sprake van persoonlijke binding, bijv. in het gezin of in de vriendengroep.
Secundaire groepen/taakgerichte groepen: persoonlijke binding is meer sterk aanwezig,
maar er is wel een duidelijke gemeenschappelijke taak, bijv. in de klas of in het sportteam.
Vijf fasen van groepsvorming volgens Tuckman (1965):
- Forming*: periode van oriëntatie en testen van elkaar, waarbij groepsleden hun
plaats in de groep gaan ontdekken en de groepsregels worden bepaald.
- Storming: de hiërarchie wordt vastgesteld. Groepsleden kunnen zich gaan verzetten
tegen de regels en taken van de groep en confronteren elkaar met hun verschillen.
- Norming: de groepsleden raken content met de regels en groepshiërarchie. Het
groepsgevoel neemt toe.
- Performing: de groep is klaar om samen te werken en om samen groepsdoelen te
bereiken.
- Adjourning: de taak van de groep is volbracht, het contact en emotionele banden
zullen verminderen en de groep valt uiteindelijk uit elkaar.
*Vorming Vorming begint zodra er een nieuwe groep gevormd wordt, bijv. in groep 3 of
de brugklas. Maar een bestaande groep kan door een nieuwe factor weer ‘terugvallen’ in de
vormingsfase, bijv. bij een nieuwe klasgenoot. In de vormingsfase wil iedereen zich van zijn
beste kan laten zien, door de basisbehoefte ‘erbij horen’.
Groepsfenomenen binnen de vormingsfase (blz. 48- 55):
- Attributie = het gedrag van een persoon vertalen naar
persoonlijkheidseigenschappen en te weinig rekening houden met situationele
invloed.
- Sociale of interpersoonlijke perceptie = het interpreteren van gedrag en het vormen
van een mening over een ander.
- Stereotypering = het generaliseren van leden van een groep op basis van uiterlijke
kenmerken, gedragingen, etc. Bijv. alle Marokkanen zijn crimineel.
- Vooroordeel = een gevoelsmatige reactie van iemand op de leden van een bepaalde
groep, zonder deze leden persoonlijk te kennen. Bijv. nieuwe Marokkaanse jongen in
de klas is niet te vertrouwen, want alle Marokkanen zijn crimineel.
- Halo- effect = iemand positieve eigenschappen toekennen op basis van een gunstige
eerste indruk of positieve verhalen die gehoord zijn.
- Selffulfilling prophecy = een bepaald vooringenomen opvatting over iemand hebben,
wat ervoor zorgt dat deze ongemerkt bevestigd zal worden.
- Projectie = iemand eigenschappen toewijzen die eigenlijk bij jezelf horen.
- Voet-in-de-deureffect = wanneer iemands gedrag zijn of haar attitudes (meningen,
voorkeuren en houding) tegenover mensen, voorwerpen of situaties beïnvloedt.
1
, - Sociale facilitering = het verschijnsel dat de aanwezigheid van anderen een positief
effect heeft op de individuele prestaties van mensen.
Rollen in de groep (blz. 232-233)
Teamrollen volgens Belbin (1993):
Mensen hebben verschillende en complementaire vaardigheden, die samen een goed
samenwerkend geheel vormen. In kleine groepen kunnen groepsleden meerdere rollen
hebben of van rol veranderen. De rollen omschreven door Belbin:
- De uitvinder
- De brononderzoeker
- De voorzitter
- De vormer
- De monitor
- De groepswerker
- De bedrijfsman
- De zorgdrager
- De specialist
Nature versus Nurture debat
Er zijn verschillende opvattingen over hoe kinderen zich ontwikkelen. Bij ‘nature’ denkt men
dat een kind wordt geboren en daarmee al veel van zijn eigenschappen bezit. Zo wordt bijv.
de sekse al bepaald bij de conceptie, de haar- en oogkleur. De vraag is hier of abstracte
eigenschappen zoals temperament, gedrag, enz. voortkomen uit genen, oftewel de biologie.
Bij ‘nurture’ denkt men dat kinderen ter wereld komen als ‘tabula rasa’, een onbeschreven
blad (John Locke). Hierdoor zullen zij dus worden gevormd door de omgeving waarin zij
opgroeien.
Gender: In een samenleving kennen mensen bepaalde sociale en culturele kenmerken toe
aan sekse. Deze toeschrijvingen en stereotypen bestaan uit beelden, verwachtingen en
opvattingen over mannen en vrouwen binnen een samenleving.
Genderidentiteit: Een kind heeft besef van het eigen geslachten neemt dit op in zijn scala
aan rollen.
Onlinegroepen
De jongeren van nu groeien op met internet. Ze voelen zich thuis op de digitale snelweg. Ze
leren contacten te leggen en te communiceren met anderen over de chat, waarbij een aantal
aspecten een rol spelen:
- Chatten is direct, maar minder direct dan bijv. telefoneren
- Anonimiteit blijkt bevorderlijk voor groepsvorming
- Een digitale ‘hangplek’ creëert virtuele verbondenheid
- Jongeren krijgen feedback op hun onlineprofiel over hoe anderen over hen denken
- Er kunnen echter ook sneller misverstanden ontstaan
Als leerkracht heb je, net als de ouders, de taak om kinderen te begeleiden bij hun
onlinegedrag. Dit doe je door in gesprek te blijven, grenzen te stellen aan het online zijn en
kinderen te informeren over de eventuele gevaren op het internet.
2