In dit document worden alle begrippen van het examenstof uit 6 VWO voor biologie behandeld. Dit wordt gedaan door uitleg, en is hierdoor overzichtelijker dan het samengevat zelf. In het document mist het onderwerp genetica, en het ecologie deel. Deze onderdelen zijn eventueel later nog los te vinde...
Biologie Colleges (H3, H8 en H9 missen)
H.2 Voorplanting
Begin zwangerschap (ong 6 dagen na bevruchting)
Ovarium(eierstok): ovulatie (geregeld door LH)-> eitje in eileider->
spermacel bevrucht cel in begin eileider-> krijgt cygote-> begint zich te
delen: klievingsdeling (geen celgroei, kleine celletjes)-> bevruchtcelletje>
na 6 dagen een blaasjes= blastula-> nestelt zich in baarmoederslijmvlies.
Blastula groeit de baarmoeder in zodat hij voedingsstoffen kan opnemen.
Eicel en spermacel zijn hypolyt-> na bevruchting een zygote. Een
spermacel bevrucht 1 eicel-> spermacel heeft enzymen in kopje: worden
vrijgegeven-> deze breken een vliesje af wat het mogelijk maakt om bij
membraan te komen. Hierop zijn receptoren-> zo koppeling plaats->
chromosomen van spermacel geindecteerd bij eicel-> receptoren raak je
kwijt-> zo maar 1 spermacel binden en dus 1 set chromosomen.
Klievingsdelingen
In eileider vinden mitotische klievingsdelingen plaats. Er vindt geen
celgroei plaats, cellen worden juist kleiner. Er ontstaat een morula. De
omvang blijft het zelfde, de celletjes vormen samen de oorspronkelijk cel
kwa grootte. Morula breekt open-> holte ontstaat-> blastula genoemd.
Van morula-> blastula vindt eerste celdifferentiatie plaats. Daarvoor zijn
de cellen totipotente stamcellen, ze kunnen nog alles worden. In blastula
is dat dus niet echt mogelijk.
Blastula
Bij de blastula heeft de eerste celdifferentiatie plaatsgevonden.
Trofoblast
-vormt buitenste vruchtvlies, het chorion.
- vomrt de placenta, samen met het baarmoederslijmvlies. Voordat
placenta gevormd is, krijgt het embryo de eerste weken voedingsstoffen
en zuurstof via de trofoblast.
- productie van het hormoon HCG.
Embryoblast
- vormt binnenste vruchtvlies (amnion) en de dooierzak
- tussen het amnion en dooierzak onstaat het embryo.
De cellen waaruit het embryo zich ontwikkeld zijn pluripotente
sstamcellen. Deze worden alles, behalve vluchtvliezen/placenta.
Totipotent= alles
Pluripotent= alles behalve vruchtvliezen en placenta
Innesteling
1. blastula bereikt de baarmoeder: embryo komt aan in
baarmoederholte
2. blastula nestelt zich in: trofoblast woekert en groeit naar binnen
, 3. vorming dooierzak en amnion: trofoblast zoekt bloedvaten moeder
voor voedingsstoffen
4. verdere ontwikkeling embryo: allemaal differentiatie.
Embryonale ontwikkeling
Na 3 weken is er al hele vruchtzak gevormd. In de embryonale fase
ontstaan alle belangrijke orgaanstelsels, dit is meestal tijdens de eerste 6
tot 8 weken. Na deze fase spreken we meestal over de foetale fase. Na
week 6/7->ontwikkeling hart= kritieke fase-> hierna minder kritiek. Vanaf
week 8 wordt het geen embryo genoemd maar een foetus: alle organen
zijn al aanwezig.
Vorming geslachtscellen
Spermatogenese
Stamcel (stamcel voor spermacellen)-> exactie kopie gemaakt (mitose)->
een van die stamcellen differentieert tot primaire spermatocyt. In meiose
1= van diploid naar haploid (secundaire spermatocyt)-> chromosomen
zelf ook gesplitst, meiose 2, spermatiden houdt je over-> rijpen tot
spermacel.
Oogenese
Begint al voor geboorte. Oogonia (diploid stamcellen)-> delen-> paar
specialiseren tot primaire oocyt (wel diploid), deze begint met meiose.
Blijft voor geboorte in profase 1 hangen. Als menstruatie opgang komt->
meiose 1 wordt afgerond-> twee gelijke cellen ontstaan: 1 poollichaampje
en 1 cel gaat in meiose 2. Stopt in metafase 2. Wacht op ovulatie en
bevruchting. Vindt bevruchting plaats-> dan wordt meiose 2 voltooid en
vindt samensmeltingen kernen plaats. Hierbij ontstaat ook een
poollichaampje. Als meiose 2 is afgerond heb je een eicel en deze wordt
dus direct een zygote.
Bij man zijn de secundaire spermatocyten volledig identiek en bij de vrouw
alleen maar genetisch identiek.
H.4 DNA
Ligging Erfelijk materiaal
- in cel ligt celkern die regelt wat er gebeurd.
- Een met celkern: een eukaryoot.
- Zonder celkern, en ergens anders opgeslagen: prokaryoot.
- Veel chromatiden in plasma.
- Ook in mitochondrium DNA: vooral belangrijk voor processen in
mitochondrium zoals oxidatieve fosfylering.
- Bij planten bevatten chloroplasten ook een beetje DNA
- Endosymbiose: eigen DNA en eigen dubbele membranen verwijst
naar deze evolutie theorie van chloroplasten.
Bouw chromosoom
,Erfelijk materiaal is opgeslagen in celkern in de vorm van chromatine. Dit
bevat DNA en bepaalde eiwitten zoals histonen.De nucleosomen zijn
plaatsen in het chromatine waar de DNA-streng zich om histonen windt.
Chromatide: DNA verdubbeling heeft plaats gevonden en op deze manier
is het nog goed zichtbaar.
Heterochromatine: plaats waar chromatine heel dicht opeengepakt is
(inactief) er vindt geen transcriptie plaats omdat het moeilijker
doorgankelijk is.
Euchromatine: minder compact opgevouwen waardoor en wel
transcriptie kan plaats vinden (actief)
Bouw DNA-molecuul
Vaste bouwstenen nucleotide. Nucleotide bestaat uit: fosfaatgropen,
desoxyribose en stikstofbase: A,T,G,C (U). C-G: 3 waterstofbruggen
verbonden en A-T: met 2 waterstofbruggen verbonden.
Voor DNA aflezen: kijken naar het 5’ of 3’ uiteinde. Je begint bij
zuurstofatoom-> als er bij de 5e C-atoom een fosfaat groep zit= 5’ en als
het aan het 3e c-atoom zit= 3’ uiteinde. De complemenaire streng is altijd
het tegenovergestelde: 3’ 5’ en de andere kant van de streng
(boven/onderkant) is ook tegenovergesteld.
Niet-coderend DNA
De complete genetische samenstelling (genoom_ van organisme bestaat
niet alleen maar uit DNA dat codeert voor eiwitten. Bij de mens is meer
dan 95% van het DNA niet coderend DNA”
- Repititief DNA: Korte DNA-sequenties die vaak worden herhaald.
Die zijn bij iedereen verschillend en daarom vaak gebruikt bij
forensische onderzoek. Coderend DNA is heel veel gelijk. Telomeer=
uiteinde DNA-> codeert nergens voor dienst als soort bescherming
waardoor streng niet in elkaar verstrikt.
- Introns: stukjes DNA binnen een gen die echter niet gebruikt om
een eiwit te coderen.
Mutaties
Mutaties zijn veranderingen in het DNA, ontstaan spontaan of door milieu
invloeden. (bijv mutagenen stoffen). Mutatie in coderend DNA is groot
effect op het individu.
Soorten:
- puntmutaties: substitutie (een basenpaar veranderd), Insertie (een
basenpaar extra) en deletie (een basenpaar valt weg)
- chromosoommutaties: in dit geval iets mis bij celdeling-> zo niet
bij volgende cel terecht of juist te veel. Deletie (verwijder segment),
, duplicatie (verdubbeling), omdraaien segmenten (inversie),
translocatie (DNA segment van het ene chromosoom naar ander
chromosoom). Grote gevolgen voor het individu vooral als het in
voorplantingscellen gebeurd.
Effecten van mutaties
Leesraamverschuivingen: normaal= mattrijsstreng-> coderend-> mRNA->
polypeptide.
Effecten kunnen zijn: geen effect op aminozuurvolgorden, effect op 1 of
helemaal geen aminozuur door stop eiwit, juist groot effect omdat er geen
stopcodon is. een even grote mutatie kan dus verschillend effect hebben.
DNA-reparatie
Zo’n 175 genen coderen voor eiwitten om DNA-schade te repareren. Het
resultaat van de DNA-herstelsysteem is geen 100%. Hierdoor blijven er
mutaties in het DNA bestaan. Met de leeftijd neemt het aantal niet
herstelde mutaties toe. voorbeelden van DNA-reparaties:
- fout in nucleotide structuur (NER)
- verkeerde base of enkele breuk (BER)
- dubbele breuk (HR)
- A-G of C-T deletie insertie (MMR)
BINAS TB71I
Supressor- en proto-ocogen
Suppressorgen: gen dat onbeperkte deling van de cel voorkomt en het
ontstaat van tumor verhindert.
Proto-oncogen: codeert voor eiwitten die de celdeling juist stimuleren,
na een mutatie= oncogen.
Een belangrijk eukaryoot tumorsuppressoreiwit. Bij celschade heeft het
twee mogelijkheden:
-stopzetten van celgroei in de G1-fase, zodat het DNA hersteld kan
worden.
- apoptose als schade te erg is.
Apoptose
een georganiseerde manier van doodgaan is apoptose. Door een cascade
van gebeurtenissen wordt DNA en eiwitten afgebroken. TB71L
effectoren Bax en Bak: zetten apoptose in gang.
Door beschermer (BCL-2) verhindert werking van Bax en Bak en remt
dus apoptose (want niet constant aan).
Activator (Bad): stopt de apoptosebeschermer (en stimuleert dus
apoptose)
Als bax en bak actief zijn-> perforeren mitochondrien: permeable voor stof
cytochoom C-> stroomt naar buiten= signaal voor cascade aan reacties.
Krijg je eiwitten: caspaces, deze maken cellen kapot.
DNA schade stimuleert tumorsuppressoreiwit-> stimuleert bax en bak.
DNA onderzoekstechnieken
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper mirtevanbaak. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,09. Je zit daarna nergens aan vast.