Sophie Van Hove 2020 – 2021
Persoonlijkheidsstoornissen
1 HOORCOLLEGE 1: INTRODUCTIE
Beschrijf (DSM-5)karakteristieken van persoonlijkheidsstoornissen (PDs) en PD clusters
Beschrijf individuele PD clusters
Beschrijf algemene historische ontwikkelingen in de diagnose van PDs in DSM
Benoem de belangrijkste veranderingen voor PDs van DSM-IV tot DSM-5
1.1 PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN
Persoonlijkheid = voortdurend stabiel patroon van de manier waarop je denkt, voelt en interacteert
met de wereld, met andere mensen en jezelf. Dat je dit op een stabiele manier doet in verschillende
contexten. Het is een beschrijving van jou in de wereld die pervasief en vrij onveranderbaar is.
Met de BIG FIVE zou je met de verschillende facetten jou persoonlijkheid aan kunnen geven.
Persoonlijkheidsstoornis = het is een stabiel patroon van innerlijke ervaring van gedrag dat verschilt
van de verwachting van een individu zijn cultuur, het is pervasief en niet flexibel, het begint in de
adolescentie en vroege volwassenheid, is stabiel over de tijd, en leidt tot klinische significante
distress of beperking in socialiteit, beroep of andere gebieden van functioneren.
Iemand kan een matige, stevige of hele erge persoonlijkheidsstoornis hebben.
Het is iets voortdurends, stabiels, het gaat over jou coherente manier om in de wereld te denken,
voelen en doen. Over jezelf in die wereld en je interactie met anderen, die vaak zal leiden tot moeilijk
functioneren.
Patronen kunnen zich op verschillende manier uiten. Het kan gaan over:
Cognitie – manier waarop je nadenkt en interpreteert over jezelf, anderen en
gebeurtenissen.
Affectiviteit – emoties: range, sterkte, schommelingen en of ze passen in de context.
Interpersoonlijk functioneren
Impuls controle
Exclusie criteria:
1
,Sophie Van Hove 2020 – 2021
Je mag niet zeggen dat iemand een persoonlijkheidsstoornis heeft, als je denkt dat het door een
andere mentale stoornis komt. Je mag niet zomaar op een onderliggende persoonlijkheidsniveau
een stoornis gaan leggen.
Het mag geen gevolg zijn van misbruik van middelen of alcohol. Je interpretatie van het gedrag moet
je voorzichtig moet zijn.
*in andere woorden: je moet oppassen als iemand in een context, door stressoren, of mentale
toestanden dit niet zomaar mag wijten aan iemand zijn stabiele persoonlijkheid.
Voorbeeld:
De eerste zin is de kern van de persoonlijkheidsstoornis. Hieronder staan symptomen waar dit
specifiek wordt uitgewerkt.
Persoonlijkheidsstoornissen criteria DSM-5
Deze algemene omschrijving wordt gevolgd door extra informatie:
Diagnostic features – Dit is meer in verhaalvorm de omschrijving van de stoornis/symptomen, wat
zie je vaak als iemand deze stoornis heeft en wat komt er nog allemaal bij kijken.
Associated features supporting diagnosis – bv. dat iemand ook zelfmoordneigingen heeft bij de
stoornis.
Prevalentie – hoe vaak het voorkomt in de maatschappij/instellingen
Ontwikkeling en beloop
Risicofactoren en prognostische factoren – deze kunnen iets zeggen over het beloop en of mensen
van symptomen af kunnen raken
Cultuur-gerelateerde diagnostische problemen
Gender-gerelateerde diagnostische problemen – hier wordt beschreven dat een stoornis bv. vaker
aan vrouwen wordt toegeschreven omdat er een stereotype heerst, hier kan de psycholoog dan
rekening mee houden. De symptomen worden dan beschreven, waardoor de mogelijkheid bij elk
gender bekeken kan worden.
Differentiële diagnose – Stoornissen die overlap hebben worden beschreven, zodat er kan worden
bekeken of het geen andere stoornis is.
In de huidige DSM-5 staan 10 verschillende soorten persoonlijkheidsstoornissen:
2
,Sophie Van Hove 2020 – 2021
Antisociale persoonlijkheidsstoornis
Borderline persoonlijkheidsstoornis (BPD)
Vermijdende persoonlijkheidsstoornis
Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
Narcistische persoonlijkheidsstoornis
Theatrale persoonlijkheidsstoornis
Obsessief compulsieve persoonlijkheidsstoornis (OCD)
Paranoïde persoonlijkheidsstoornis
Schizoïde persoonlijkheidsstoornis
Schizotypische persoonlijkheidsstoornis
De persoonlijkheidsstoornissen worden samengevat in Cluster A, Cluster B & Cluster C.
Cluster Specifieke PD Karakteristieken
Cluster A Paranoïde, Schizoïde & Raar, vreemd, excentriek
Schizotypisch
Vaak niet in psychiatrische
praktijk.
Mensen in dit cluster vaak
wantrouwen en geen behoefte
of interesse in sociaal contact.
Ook zien ze de stoornis zelf
vaak niet als probleem.
Cluster B Borderline, narcist, theatrale, Emotioneel, dramatisch, veel
antisociaal impulsiviteit, gericht op
zichzelf
Cluster C Afhankelijke, vermijdende, Angst, zorgen
obsessief-compulsieve
Cluster A PD Algemene beschrijving
Paranoïde Wantrouwen
Enige voornaamste symptoom. Het is een
stoornis die vaak met andere stoornissen
voorkomt, omdat het vaak moeilijk is om
interacties met de wereld te hebben.
Schizoïde Niet geïnteresseerd in sociale interacties,
weinig emoties bij interpersoonlijke settings
Schizotypisch Moeizame relatie met andere mensen,
excentriek in gedrag/kleding, wat samen gaat
met perceptuele distorties (wanen etc.)
Deze is uit cluster A die het meest tot lijden
leidt, en er is overlap met schizofrenie.
Cluster B PD Algemene beschrijving
Theatraal Excessief emotioneel, aandacht zoeken van
anderen om het gevoel te hebben dat ze
bestaan.
3
, Sophie Van Hove 2020 – 2021
Narcistisch Grandiositeit, bewondert willen worden, gebrek
aan empathie
Antisociaal Continu de rechten of grenzen van andere
mensen over gaan.
Borderline Stabiele instabiliteit, continu fluctueren over
emoties, zelfbeeld. Impulsiviteit.
Cluster C PD Algemene beschrijving
Vermijdende Sociale inhibitie, terugtrekgedrag, niet graag
samen met anderen werken/relaties aan gaan,
laag zelf-beeld.
Afhankelijke Vanuit slecht zelf-beeld aan andere mensen
hangen, altijd andere mensen nodig.
Obsessief-compulsieve Preoccupatie met order, controle en
perfectionisme
*Kern karakteristiek: angst over hoe jij in de wereld staat en hoe anderen jou interpreteren.
1.2 DSM EN ANDERE HANDBOEKEN
DSM(-5): Diagnostic Statistical Manual
De eerste DSM is uitgegeven in 1952/53. Het voordeel van de DSM is dat je met verschillende
wetenschappers het eens moet worden over de kernsymptomen en beschrijvingen van de
stoornissen, je gaat de betrouwbaarheid van het diagnosticeren verhogen. Je gaat allemaal a.d.h.v.
dezelfde beschrijvingen kijken naar je cliënten.
In de jaren 20’en 30’ kwam daar meer vraag naar, dat gebeurde al eerder in de medische
wetenschap. Rond de tweede wereldoorlog kwam er vooral in Amerika meer interesse in het
beschrijven van symptomen van PTSD.
In 2013: DSM-5. In NL wordt hier mee gewerkt: aan de hand van de DSM moet diagnosticeren ook
voor de zorgverzekering. Het is handig voor wetenschappers en therapeuten en voor het zorgstelsel.
Andere handboeken:
ICD-10: vooral in de VS – het internationale statische classificatie van aandoeningen en gezondheid-
gerelateerde problemen. Deze wordt gebruikt door de hele geneeskunde.
ICD-10: classificatie van mentale en gedragsstoornissen.
In de jaren 80’ toen de DSM-3 werd uitgegeven, gingen de schrijvers van ICD-10 en DSM
samenwerken, zodat er veel overlap in beschrijving ontstond. Er is toen ook afgesproken dat we
zoveel mogelijk theorie neutraal blijven in de beschrijvingen, zodat we tot een zo valide en
omvangrijke mogelijke beschrijving van de stoornissen kunnen komen.
Psychodynamic diagnostic manual: uit theoretische psychodynamische traditie beschreven.
Hoe zit het geschiedkundig gezien?
DSM-I: andere benamingen en omschrijvingen dan dat we het nu hebben.
Door de geschiedenis heen hebben therapeuten, wetenschappers die met
persoonlijkheidsstoornissen werken, dezelfde soort cliënten zien. In een cliënt een representatie zien
4