Week 1 - introductie sociale zekerheid en inleiding Pw
❖ De onderverdeling, de kenmerken en de uitgangspunten van het socialezekerheidsstelsel in
Nederland benoemen.
Inkomenszekerheid
Het uitgangspunt van de Nederlandse sociale zekerheid is dat de overheid een belangrijke rol speelt
bij het opvangen van de verschillende sociale risico’s. We noemen dit kortweg de verzorgingsstaat.
Inkomenszekerheid
Valt het inkomen weg vanwege werkloosheid, langdurig arbeidsongeschiktheit of ouderdom, dan
zorgen respectievelijk de Werkloosheidswet (WW), de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) en de Algemene Ouderdomswet (AOW) ervoor dat de uitkeringsgerechtigde kan
terugvallen op een inkomen in de vorm van een periodieke, meestal maandelijkse, uitkering om het
verlies aan inkomen op te vangen.
Voor diegene die van jongs af aan wegens medische redenen nooit in staat is geweest een inkomen
te verdienen, geldt de Wajong (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten).
De Participatiewet kent een uitkering voor iedereen die geen inkomen heeft. Soms gaat het niet om
een uitkering ter vervanging van (eerder) inkomen, maar om een tegemoetkoming/bijdragen die de
overheid verstrekt voor bepaalde kosten. Voorbeelden daarvan zijn de kinderbijslag en een
maatwerkvoorziening zoals een scootmobiel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning
(WMO).
De sociale zekerheid gegarandeerd een inkomen op minimumniveau in een situatie waar het inkomen
lager is dan het geldende sociale minimum. De sociale zekerheid waarborgt dan als vangnet een
minimum inkomensniveau voor de burger. De hoogte van het minimum niveau is voldoende voor een
menswaardig bestaan (geen armoede). De netto (minimum) uitkering is gekoppeld aan het netto
minimumloon. Stijgt het minimumloon, dan stijgen ook de uitkeringen (loonindexering). Dit noemen
we de ‘koppeling’ ook wel koppelingsbeginsel.
Uitgangspunten sociale zekerheid
Solidariteit → Gezamenlijk dragen van risico’s
Collectiviteit → Maatschappelijke en politieke bereidheid gezamenlijk bij te dragen
Verzorgingsstaat
De overheid speelt een belangrijke rol bij het opvangen van sociale risico's. In NL wordt dit uitgekleed
doordat er steeds vaker een beroep wordt gedaan op de eigen verantwoordelijkheid en
zelfredzaamheid. Pas als dit met behulp van de sociale omgeving niet meer lukt, komt de overheid in
beeld; participatiesamenleving (eigen kracht staat centraal).
(De)centralisatie en handhaving
Op het gebied van de uitvoering van de sociale zekerheid is decentralisatie een belangrijk begrip:
Decentralisatie is er omdat de gemeente kan inschatten welke regelingen op lokaal gebied
noodzakelijk zijn, dus dichter bij de burger staat, en hierdoor beter in staat is maatwerk te leveren.
Gevaar → er ontstaan verschillen tussen gemeente, bijvoorbeeld ter aanzien van het recht op
huishoudelijke hulp (WMO).
1
,Onderverdeling socialezekerheidsstelsel (driedeling)
In de sociale zekerheid maken we een onderscheid tussen werknemersverzekeringen,
volksverzekeringen en sociale voorzieningen. Deze driedeling heeft te maken met:
Gezamenlijke kenmerken
- Kring van verzekerden → Wie heeft er recht op deze uitkering?
- Financiering → Wie betaalt deze verzekering?
- Uitvoering → Wie voert deze regeling uit?
- Voorwaarden → Onder welke voorwaarden kom je in aanmerking?
Verplicht systeem
Bij de zogenoemde werknemers- en volksverzekeringen gaat het om verplichte verzekeringen. Het is
niet mogelijk dat een individu zich onttrekt aan deze verzekering door te stellen dat hij geen prijs stelt
op een collectieve verzekering, maar zich individueel wil verzekeren. De wetgever is bang dat anders
jonge, gezonde mensen zich niet of minder zullen verzekeren.
We lopen hierna de uitkeringen na en hanteren daarbij de driedeling werknemersverzekeringen,
volksverzekeringen en sociale voorzieningen.
Werknemersverzekeringen
Onder de werknemersverzekeringen vallen de WW, de WAO (deze wet geldt voor mensen die voor 1
januari 2004 arbeidsongeschikt werden), de Wet WIA (die geldt voor mensen die op of na 1 januari
2004 arbeidsongeschikt zijn geworden) en de ZW.
De kenmerken van werknemersverzekeringen zijn:
● Bij een werknemersverzekering zijn werknemers verzekerd → personen die op grond van een
arbeidsovereenkomst werkzaam zijn. Zij zijn verplicht verzekerd. Daarbij geldt het
territorialiteitsbeginsel. Een persoon die in belgië woont maar in Nederland werkt, is
verzekerd voor de Nederlandse werknemersverzekeringen.
● De financiering gebeurt doordat werknemers en/of werkgevers de premie, gebaseerd op het
loon van de werknemer, betalen.
● De uitvoering geschiedt door het UWV.
● In het algemeen is de hoogte van de uitkering afgeleid van het dagloon (loongerelateerd). Het
dagloon is meestal het in het afgelopen jaar gemiddeld per dag verdiende salaris tot het
maximumdagloon. Er is dus een directe koppeling tussen de hoogte van het salaris en de te
ontvangen uitkering. De uitkering betreft een individuele uitkering en houdt dan ook geen
rekening met het feit dat de uitkeringsgerechtigde een vermogen heeft, dan wel een partner
met inkomen of vermogen. Anders gezegd: de werknemersverzekeringen kennen geen
partner inkomenstoetsen geen vermogenstoets.
● De loongerelateerde uitkering is in duur beperkt en meestal afhankelijk van het
arbeidsverleden (WW, WGA-uitkering op grond van de Wet WIA).
Volksverzekeringen
Onder de volksverzekeringen vallen de AOW, de Wet langdurige zorg (Wlz), de Algemene
nabestaandenwet (Anw) en de Zvw.
De kenmerken van volksverzekeringen zijn:
● Bij een volksverzekering zijn alle ingezetenen van rechtswege verzekerd. Voor de AOW geldt
bovendien een opbouwsysteem: voor ieder jaar dat men vanaf de 16-jarige leeftijd in
Nederland woont, is de opbouw 2%. Voor de Zvw geldt in die zin een afwijkende regeling, dat
niet alle ingezeten verplicht verzekerd zijn, maar voor iedere ingezetene de verplichting
bestaat een (private) verzekeringsovereenkomst af te sluiten.
2
, ● Volksverzekeringen worden gefinancierd door iedereen die inkomstenbelasting betaalt. Werkt
men in loondienst → loonheffing op het inkomen. Werkt men als zelfstandige, bijvoorbeeld
als zzp’er → de Belastingdienst doet een aanslag over het inkomen.
● De uitvoering is in handen van de Sociale Verzekeringsbank (AOW, Anw), de zorgkantoren
(Wlz) en de zorgverzekeraars (Zvw).
● In het algemeen is de hoogte van de uitkering gerelateerd aan het minimumloon (AOW, Anw).
Ook volksverzekeringen verschaffen een individuele uitkering (geen partner inkomens- en
vermogenstoets), maar op dit uitgangspunt bestaan wel belangrijke uitzonderingen. In de
desbetreffende hoofdstukken wordt daar op ingegaan.
● De duur is, in tegenstelling tot de werknemersverzekering, niet afhankelijk van het
arbeidsverleden. Het AOW-pensioen duurt bijvoorbeeld voort tot aan de datum van overlijden,
ongeacht het aantal gewerkte jaren.
Sociale voorzieningen
Onder de sociale voorzieningen vallen de bijstand (Participatiewet) en de Algemene Kinderbijslagwet
(AKW). Dit zijn algemene regelingen.
Daarnaast zijn er nog regelingen met een bijzondere doelgroep, zoals de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (WET IOAW), de Wet
inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW), de Toeslagenwet (TW), de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en de Wmo.
Maar ook de zorgtoeslag en het kindgebondenbudget (Wet kgb) kan men onder de sociale
voorzieningen scharen, omdat ook deze regelingen inkomensondersteuning bieden.
Voor kindgebondenbudget -> h2 en zorgtoeslag -> h3
De kenmerken van sociale voorzieningen zijn:
● Rechthebbende is iedere Nederlander en tevens de niet-Nederlander die hier rechtmatig
verblijft.
● De uitvoering is meestal in handen van de gemeente (Pw, IOAW, Wmo), vaak door een aparte
afdeling Sociale zaken of een gemeentelijke sociale dienst (Dienst Werk en Inkomen). Ook het
UWV en de SVB voeren een of meer sociale voorziening uit: het UWV de TW en de Wajong, en
de SVB de AKW.
● Een sociale voorziening wordt betaald uit de algemene middelen (belastingopbrengsten). Om
die reden is de AKW dan ook een sociale voorziening, hoewel deze wet kenmerken heeft van
een volksverzekering, met name op grond van verzekerden.
● De hoogte van een sociale voorziening is meestal gerelateerd aan het minimumloon en
afhankelijk van de leefsituatie (gezin of alleenstaand, alleenwonend of niet). Zo kent de
belangrijkste sociale voorziening, een uitkering op grond van de Pw, een (partner) inkomens-
en vermogenstoets. De bijstand wordt daarom ook wel een minimumbehoefte regeling
genoemd: de uitkering komt pas in beeld als binnen het gezin niet voldoende ander inkomen
of vermogen aanwezig is. De Wajong daarentegen is ook een minimumuitkering, maar kent
de partner inkomens- en vermogenstoets niet.
● In het algemeen geldt dat geen recht mag bestaan op een uitkering op grond van een
verzekering. De uitkering op grond van een volksverzekering of werknemersverzekering gaat
voor; die uitkering is dan een zogeheten voorliggende voorziening.
● De duur is in principe beperkt, namelijk zolang het inkomen onder het sociale minimum ligt
(Pw) of bijvoorbeeld behoefte bestaat aan een voorziening op grond van de Wmo.
Bijstand
De bijstand is een sociale voorziening → vangnet van de sociale zekerheid. Een bijstandsuitkering
komt pas in beeld als men geen dan wel een te laag inkomen (loon en/of uitkering) heeft en ook geen
voldoende vermogen. ‘Te laag’ is inkomen dat lager is dan het voor de desbetreffende persoon
3
, geldende bestaansminimum. Tot 1 januari 2015 was de bijstand geregeld in de Wet werk en bijstand
(WWB); vanaf deze datum is de bijstand opgenomen in de Participatiewet (Pw).
Artikel 18 lid 1 Pw → bijstand wordt afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen.
Voorbeelden: Heeft iemand een partner met inkomen, dan geldt voor wat betreft het sociale minimum
het normbedrag voor een gezin. Ligt het inkomen van de partner boven het geldende minimum voor een
gezin, dan bestaat er geen recht op bijstand.
Financiering van de Pw geschiedt uit de algemene middelen (belastingopbrengst).
Voorliggende voorziening
Het verlenen van bijstand komt pas aan de orde als er geen (toereikende) voorliggende voorziening is
→ artikel 15 lid 1 jo artikel 5 sub e Pw.
Verordeningen
De gemeenteraad, een gekozen ‘wetgevend’ orgaan, is belast met het vaststellen van een groot aantal
verordeningen. Wettelijke grondslag → artikel 8, 8a, 8b en 47 Pw.
Ten eerste stelt de gemeenteraad een aantal verordeningen vast op basis van artikel 8 Pw: de
verordeningen uitkeringen. Het gaat er in deze verordening om een aantal afzonderlijke zaken, zoals
het opleggen van van een maatregel (verlagen van een uitkering) op grond van de
Afstemmingsverordening. Zie artikel 8 lid 1 sub a Pw. Dit kan als de belanghebbende zijn
verplichtingen niet nakomt, doordat hij zich bijvoorbeeld niet als werkzoekende inschrijft bij het UWV
of niet wil meewerken aan een re-integratietraject, of als hij ‘onvoldoende besef van
verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan’ → artikel 18 lid 2 Pw.
De maatregelen (sancties) die volgen op deze gedragingen zijn terug te vinden in de desbetreffende
gemeentelijke Afstemmingsverordening, ook wel Maatregelenverordening genoemd.
Hiernaast nog artikel 8 lid 1 sub b en c Pw → individuele inkomenstoeslag en de individuele
studietoeslag.
Artikel 8a Pw → Maatregelverordening; maatregelen die kunnen worden opgelegd indien een
belanghebbende zijn verplichtingen niet nakomt.
Aanvraag bijstand
Aanvraag algemene bijstand gebeurt bij het UWV → artikel 41 lid 1 en 2 jo artikel 7 lid 2 Pw. Dit kan
digitaal met behulp van DigiD. Ook moet de cliënt zich als werkzoekende inschrijven bij het UWV.
College van B&W gaat over de aanvraag. Er is sprake van mandaat naar gemeentelijke sociale dienst
of de afdeling werk en inkomen van de gemeente waar de bijstandsgerechtigde woont.
Bij de aanvraag moet de persoon veel gegevens overleggen. Zo niet dan zal de aanvraag niet in
behandeling worden genomen → artikel 4:5 lid 1 sub c Awb
De gemeente beslist welke gegevens de aanvrager moet overleggen → artikel 53a lid 1 Pw. In vier
weken na de aanvraag verleend de gemeente een voorschot (90% van de hoogte van de algemene
bijstand) in de vorm van een renteloze lening → artikel. 52 PW, (art. 81 Pw).
Jongeren tot 27 jaar
Voor jongeren tot 27 jaar geldt een wachttijd (zoektermijn) van 4 weken. Tussen de melding bij de
gemeente en de aanvraag voor een bijstandsuitkering moet een periode van vier weken zitten waarin
de jongeren zich moet inspannen om actief te zoeken naar werk of de mogelijkheden voor het volgen
van een opleiding moet onderzoeken → artikel 41 lid 4 Pw. (lid 6).
4