lOMoARcPSD|383 406 3
Inleiding fiscaal recht
Studentwiki vergelijken!!!!!!!!!!!
Wat betekenen de begrippen voorheffing,
inhoudingsplichtige, belastingplichtige en heffingskorting?
Voorheffing: dividendbelasting en loonbelasting zijn een voorheffing op de
inkomstenbelasting. Dit betekent dat op het loon uit dienstbetrekking wordt al bij de
uitkering loonbelasting ingehouden door de werkgever, waardoor er dus iedere
maand een klein bedrag aan belasting wordt betaald in plaats van dat de
werknemer het aan het eind van het belastingjaar in 1x moet ophoesten. De
ingehouden loonbelasting bij de heffing van inkomstenbelasting mag aan het einde
van het belastingjaar worden verrekend (art. 9.2 IB jo. art. 15 AWR). Ook premie
volksverzekeringen is voorheffing. Premie volksverzekeringen en loonbelasting zijn
samen loonheffing. Alleen geheven/ingehouden loonbelasting kan als voorheffing
worden verrekend (art. 9.2 lid 1 onderdeel a IB).
Inhoudingsplichtige: in art. 6 lid 1 Wet LB 1964 staat wie dit zijn, degene die
inkomsten uitkeert. De loonbelasting is een directe belasting die van werknemers
wordt geheven. Toch wordt de loonbelasting niet door de werknemer zelf aan de
fiscus betaald. Dat komt omdat de heffing van loonbelasting plaatsvindt door
middel van inhouding: de werkgever houdt de belasting in op het loon van de
werknemer (art. 27 lid 1 Wet LB 1964). Daarom is het ook een voorheffing. In art.
27 staat de gang van zaken van inhouding. Ook premie volksverzekeringen wordt
door de inhoudingsplichtige bij de werknemer ingehouden. De belastingplichtige
krijgt het deel dat aan de belastingdienst moet worden afgestaan, nooit in handen
omdat het gelijk ingehouden wordt.
Belastingplichtige: degene van wie de belasting wordt geheven. Dit is het subject
van heffing. Voor inkomstenbelasting is een belastingplichtige iedereen die in
Nederland woont en mensen die uit Nederlands inkomen genieten (art. 2.1 IB 2001).
Wet inkomstenbelasting 2001 geldt alleen voor natuurlijke personen, rechtspersonen
worden belast met vennootschapsbelasting. Art. 1 LB, art. 1 VPB en art. 1
dividendbelasting staat ook wie dan de belastingplichtige
Heffingskorting: hoofdstuk 8 van IB. heffingskorting voor de inkomstenbelasting
krijg je op het gezamenlijke bedrag van de over het kalenderjaar berekende
inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over:
- Het belastbare inkomen uit werk en woning (box 1)
- Het belastbare inkomen uit aanmerkelijke belang (box 2)
- Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3)
Bij de heffingskorting wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden
van de belastingplichtige. Voor iedereen geldt de algemene heffingskorting.
, lOMoARcPSD|383 406 3
Daarnaast kan op basis van de persoonlijke situatie van de belastingplichtige nog
ander recht op korting bestaan. Voor wie de specifieke kortingen gelden en hoe
hoog ze zijn is nader uitgewerkt in 8.11 t/m 8.20 Wet IB 2001. Dit is hetgene dat
onderaan de berekening staat en aftrekposten bovenaan.
Wat is het verschil tussen een aangiftebelasting en een aanslagbelasting?
Art. 11 lid 1 AWR bevat de kern: de aanslag wordt vastgesteld door de inspecteur.
Bij aanslagbelasting wordt de aangifte aangemerkt als een hulpmiddel voor de
inspecteur van de belastingdienst bij vaststelling van de aanslag. De inspecteur kan
van de aangifte afwijken en heeft in bepaalde gevallen zelfs geen aangifte nodig om
een aanslag te kunnen opleggen (lid 2). Men spreekt dan van een ambtshalve
aanslag. Komt het tot ambtshalve oplegging, dan moet de hoogte van de aanslag
door de inspecteur naar redelijk inzicht worden vastgesteld. De inspecteur heeft drie
jaar na het ontstaan van de materiële belastingschuld om een aanslag vast te
stellen. Deze termijn kan worden verlengd op verzoek van de belastingplichtige
verleende uitstel voor het doen van aangifte (lid 3). Bij een belasting die per tijdvak
(kalenderjaar) wordt geheven, zoals inkomstenbelasting, begint de termijn te lopen
bij het einde van het tijdvak (lid 4). Als een inspecteur een aanslag heeft opgelegd, is
het mogelijk dat hij nadien tot de conclusie komt dat in de aanslag een te laag
bedrag is vastgesteld. Dan kan een navorderingsaanslag opgelegd worden als
voldaan is aan de eisen van art. 16 AWR. Art. 16 lid 1 hoofdstuk 3 AWR stelt dat er
een nieuw feit moet zijn zoals een omstandigheid die de inspecteur pas na de
aanslag ter kennis is gekomen. In lid 3 en 4 staan de termijnen voor
navorderingsaanslag. Bij een onopzettelijke rekenfout in de aangifte en goede trouw
(te kwader trouw als de inspecteur het had kunnen weten maar je bewust probeert te
verdoezelen) van de belastingplichtige is er geen nieuw feit en dus geen
navorderingsaanslag mogelijk. Dit geldt ook voor de gevallen in lid 2 zoals fouten
door automatisering. Inkomstenbelasting is aanslagbelasting (staat altijd in wijze van
heffing welke soort belasting het is, hoofdstuk 9 bij IB), dus de aangifte van de
belastingplichtige is alleen maar een hulpmiddel voor de inspecteur. Daarom zijn er
aan aanslagbelasting ook meer eisen bij navordering dan aan bij naheffing van
aangifte, omdat bij aanslag het ook deels de ‘fout’ is van de inspecteur
Hoofdstuk 4 AWR gaat over aangifte. In art. 19 lid 1 staat de definitie. Bij
aangiftebelasting moet de belastingplichtige of inhoudingsplichtige zelf de belasting
berekenen en betalen. De belastingdienst controleert dit en als blijkt dat er te weinig
belasting is betaald, kan een naheffingsaanslag worden opgelegd binnen vijf jaar na
het einde van het kalenderjaar waarin de materiële belastingschuld is ontstaan (art.
20). Veel minder vereisten, termijn heeft met rechtszekerheid te maken zodat je
weet dat er op een gegeven moment niet meer op terug mag komen. Hier geld het
nieuwe feit niet, omdat pas bij controle de inspecteur erbij komt kijken. Als er
vooroverleg met de inspecteur heeft plaatsgevonden, geldt het vertrouwensbeginsel
en kan er in principe geen naheffing worden opgelegd. Tweedeling: aftrekbelasting;
een derde de belastingschuld van een ander afdraagt en voldoeningsbelasting;
eigen belastingschuld en die voldoe je.
, lOMoARcPSD|383 406 3
Voor beide geldt dat de inspecteur aan degene die vermoedelijk belastingplichtig
of inhoudingsplichtig is een aangiftebiljet kan uitreiken (art. 6 AWR). Deze dient
dan aangifte te doen (art. 8 lid 1 AWR). Als geen aangiftebiljet ontvangen, moet je
de inspecteur verzoeken om een aangiftebiljet (art. 6 lid 3 AWR), dus niet
vrijblijvend. Ook verplichting informatie te verstrekken over derden (art. 52 AWR)
behalve mensen met verschoningsgronden bijv. advocaten.
Materiële belastingschuld ontstaan als het belaste feit zich voordoet,
tijdstipbelastingen zien op een gebeurtenis zoals erfenis en tijdvakbelastingen gaat
over een periode. Formele belastingschuld ontstaat pas als de inspecteur aanslag
oplegt. Het verschil is door wei het wordt vastgesteld, door inspecteur dan aanslag
en jijzelf dan aangifte. Niet per se dat als je aangifte moet doen het
aangiftebelasting is of als je aanslag krijgt het aanslagbelasting is.
Wat is het object, subject en het tarief van de inkomstenbelasting en
de loonbelasting en wat is de verhouding tussen deze twee heffingen?
Afhankelijk van de vraag of bij een belasting het object van heffing of de persoon
of de persoon van de belastingplichtige vooropstaat, wordt een belasting objectief
of subjectief genoemd. De belastingplichtige is het subject van heffing.
Inkomstenbelasting is subjectief, omdat de persoon altijd belasting moet betalen
en wij het belangrijk vinden dat iedereen naar zijn totale draagkracht bijdraagt aan
de publieke lasten, het object is bijvoorbeeld inkomen uit werk.
Object: het object van heffing is het belastbare feit. Hiervan zijn 3 categorieën in
3 boxen (art. 2.3 en 2.4 IB).
Box 1: belastbaar inkomen uit werk en woning (eerste artikelen van hoofdstuk 3
IB belangrijkst)
Box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (eerste artikelen van hoofdstuk
4 IB belangrijkst)
Box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (eerste artikelen van hoofdstuk
5 IB belangrijkst)
Drie voorwaarden om te weten of iets een bron van inkomen is en het dus een
object is:
- Deelname aan economisch verkeer
- Voordeel worden beoogt
- Voordeel moet redelijkerwijs te verwachten zijn
Subject: Ook een pasgeboren baby is subjectief belastingplichtig voor de
inkomstenbelasting, maar heeft pas een belastingschuld als er ook objectieve
onderworpenheid is, dus als een belastbaar feit voordoet zoals gaan werken
of inkomsten uit woning etc. Eerste paar artikelen van AWR gaan over partner
en kinderen en onderhouden uit art. 2.2 IB.
Tarief: Een belasting is altijd te ontleden in de formule: grondslag x tarief =
belastingschuld. De grondslag is het bedrag wat de werkgever wil belasten. Dit is het
object van heffing en de maatstaf van heffing (waardoor het een getal wordt). Hierop
, lOMoARcPSD|383 406 3
moet een tarief toegepast worden. Voor elke box gelden eigen tarieven. Er is een
progressief tarief: er zijn drie tariefschijven, waarbij een hogere schijf steeds een
hoger tarief betekent. Als de grondslag dus stijgt, stijgt het tarief ook. Er is ook een
proportioneel tarief, een vast percentage, maakt niet uit hoeveel geld het is.
degressief is als het in een hoge schijf het tarief steeds lager wordt. Als de
grondslag stijgt, daalt het tarief. Art. 2.10 staat het voor inkomstenbelasting dus box
1, in drie schijven met een verschillend tarief. Schijf 1 altijd 37,35% want premie
volksverzekeringen zit er toch altijd bij (ook bij LB). Inkomsten en loonbelasting
allebei progressief.
Subject: van wie wordt geheven? (inkomstenbelasting (IB): natuurlijke personen (art.
2.1)). Loonbelasting (LB): belastingplichtige of inhoudingsplichtige art. 1 en art. 6 LB
Object: waarover wordt geheven? (inkomstenbelasting: verschillende inkomens uit
art. 2.3 en 2.4). Loonbelasting: loon art. 10 LB.
Tarief: hoeveel wordt geheven? (inkomstenbelasting: Art. 2.10 (box 1), 2.12 (box
2) en 2.13 (box 3)). Loonbelasting: art. 20a LB staan de tarieven (alleen box 1, drie
schijven en ook weer schijf 1 37,35%)
In welke volgorde wordt geheven? (inkomstenbelasting: Wet IB 2001: art. 2.14)
Op welke wijze wordt geheven? (inkomstenbelasting: art. 9.1 dus aanslagbelasting)
Waarom krijgen sommige mensen (een deel van) de betaalde
loonheffing terug?
Twee voorwaarden aan loonbelasting: dienstbetrekking en al het geen uit.
Dienstbetrekking staat in art. 3 t/m 5 LB. Voorwaarden dienstbetrekking:
- Werknemer moet zekere tijd persoonlijke arbeid verrichten
- Werkgever moet loon betalen
- Gezagsverhouding
Loonheffing is loonbelasting en premies volksverzekeringen. Er bestaat
loonheffingskorting voor mensen in dienstbetrekking waardoor de loonbelasting niet
helemaal ingehouden wordt. de vraag op welke heffingskortingen aanspraak
bestaat, hangt af van de individuele situatie. De inhoudingsplichtige mag de
heffingskorting alleen toepassen als de werknemer daar schriftelijk om heeft
verzocht. Als een werknemer tegelijkertijd meer dan één dienstbetrekking heeft, kan
hij bij maar een van de dienstbetrekkingen de loonheffingskorting geldend maken
(art. 23 LB). Heffingskorting is bijv. arbeidskorting. Loonbelasting is een klein deel
van inkomstenbelasting.
Wat kun je doen als je het niet eens bent met een belastingaanslag?
Voor algemene eisen van bezwaar en de verschillende beroepen, zie Awb
(aantekeningen staats- en bestuursrecht), AWR geeft specificatie of afwijking m.b.t.