Tractus locomotorius
Beenderenstelsel: h 6,1 t/m 6,3 6,4,1 6,4,2 6,5 6,6,2 6,7,2 6,9 6,10 6,11,1
Spierenstelsel: 7,1 7,2,1 7,3 7,5,2 7,8 7,10,2 7,10,3
Inleidende hoofdstuk: 1,7
Leerdoelen biomechanica
1,7 anantomische termen beschrijven gebieden van lichaam,
anatomische houdingen en richtingen van lichaamsdelen
Belangrijke anatomische structuren dienen als oriëntatiepunt, afstanden
worden gemeten in cm en specifieke termen worden gebruikt om richting aan
te duiden.
1,7,1 uitwendige anatomie
Behalve huid is geen enkel orgaanstelsel vanaf lichaamsoppervlak zichtbaar
Anatomische oriëntatiepunten
Anatomische positie: handen naast lichaam met palmen naar voren en voeten
naast elkaar. Iemand die in anatomische positie bevindt, ligt in rugligging
(gesupineerd), wanneer gezicht omhoog gericht is. Buikligging (geponeerd)
gezicht omlaag gericht.
Anatomisch gebied
Belangrijke gebieden op lichaam, wordt gerefereerd met anatomische
bijvoeglijk naamwoord. Voor plaatsbepaling belangrijke gebieden vaak meer
gedetailleerde omschrijvingen. 2 methoden toegepast om oppervlak van buik
en bekken in kaart te brengen. Refereren aan 4 kwadranten van bekken en
buik; deze kwadranten worden gevormd door denkbeeldige loodrechte lijnen
die elkaar bij umbilicus (navel) snijden. Deze is nuttig om plaats pijn en
verwondingen aan te duiden; aan hand hiervan kan arts mogelijke oorzaak
vaststellen. Onderscheiden 9 gebieden in bekken en buik.
Anatomische beschrijvingen betrekking op mens in anatomische positie;
staand, handen langs lichaam, handpalmen naar voeren en voeten bij elkaar.
Anatomische richtingen
Veel verschillende termen enkele hiervan dezelfde betekenis. Links en rechts
altijd betrekking hebben op linker- en rechterzijde van betrokkene niet
waarnemer.
1,7,2 anatomie van doorsneden
Elke doorsnede door driedimensionaal voorwerp kan worden beschreven ten
opzichte van 3 primaire vlakken waarin doorsnede gemaakt is.
1) transversaal vlak: staat loodrecht op lengteas (hoofd tot aan voeten
lichaam): hiermee wordt lichaam in bovenste en onderste gedeelte verdeeld.
Doorsnede van dit vlak: transversale doorsnede/dwarsdoorsnede. (Zo gemaakt
,dat afgebeelde persoon achteroverligt, terwijl waarnemer in richting hoofd
afgebeelde persoon kijkt).
2) frontaal vlak/coronale vlak: loopt langs lengteas lichaam. Strekt zich lateraal
uit (van zijkant tot zijkant) en verdeelt lichaam in ventraal en dorsaal gedeelte.
3) sagittaal vlak: loopt ook langs lengteas van lichaam, maar loopt van ventraal
naar dorsaal (voor naar achter). Verdeelt lichaam in linker- en rechtergedeelte.
Doorsnede die door middenlijn lichaam loopt en in linker- en rechterhelft
verdeelt: midsagittale doorsnede.
Anterior: voorkant
Ventraal: buikzijde
Posterior: achterzijde, achter
Dorsaal: rugzijde
Craniaal/cefaal: hoofd
Superior: boven, op hoger niveau
Caudaal: staart
Inferior: onder, op lager niveau
Mediaal: richting lengteas van lichaam
Lateraal: Buitenwaartse richting weg van lengteas lichaam
Proximaal: richting aanhechtingspunt
Distaal: richting weg van aanhechtingspunt
Oppervlakkig gelegen: bij, nabij/betrekkelijk dicht bij buitenkant van lichaam
Diep gelegen: verder verwijderd van buitenkant lichaam
Transversaal/horizontaal: loodrecht op lengteas, scheid bovenste en onderste
Sagittaal: parallel aan lengteas, scheid linker- en rechtergedeelte
Midsagittaal: loopt door vlak middenlijn
Frontaal/coronaal: scheidt ventraal en dorsaal gedeelte lichaam
6,1 beenderstelsel heeft vrij primaire functies
Beenderstelsel bestaat uit beenderen van skelet en kraakbeen,
botverbindingen, banden en andere bindweefsels die beenderen stabiliseren/
verbinden. Heeft 5 primaire functies:
1)ondersteuning. Het biedt structurele ondersteuning voor gehele lichaam.
Afzonderlijke beenderen/beendergroepen bieden raamwerk voor aanhechting
van zacht weefsel/orgaan.
2) opslag. Calciumzouten van beenweefsel vormen waardevolle
mineraalreserve met behulp waarvan normale concentraties van calcium en
fosfaat in lichaamsvloeistoffen kan worden gehandhaafd. Ook energiereserve
opgeslagen in vorm vetten in delen die met geel beenmerg zijn gevuld.
, 3) vorming bloedcellen. Rode bloedcellen, witte bloedcellen en andere
onderdelen van bloed worden in rode beenmerg gevormd; inwendige holten
van veel beenderen zijn met rood beenmerg gevuld.
4) bescherming. Veel zachte weefsels en organen zijn omgeven door
onderdelen skelet. (ribben bieden bescherming, schedel, wervels, bekken)
5) beweging. Veel beenderen fungeren als hefbomen waardoor grootte en
richtingen krachten die spieren uitoefenen worden gewijzigd. Resulterende
bewegingen lopen uiteen van subtiele bewegingen tot omvangrijke
verandering.
6,2 beenderen worden ingedeeld aan hand van hun vorm en
structuur
Beenweefsel is steunweefsel dat gespecialiseerde cellen en matrix bevat.
Matrix bestaat uit extracellulaire eiwitvezels en grondsubstantie. Kenmerkende
structuur beenweefsel is gevolg van afzetting calciumzouten in matrix. Veel
gewicht beenweefsel wordt gevormd door calciumfosfaat, overige deel door
collagene vezels, botcellen en andere celtypen.
6,2,1 macroscopische kenmerken van beenderen
Menselijk skelet bevat 206 beenderen. Zijn 4 typen beenderen in skelet van
mens; lang, kort, plat en onregelmatig. Lange beenderen zijn langer dan breed
(arm), terwijl deze afmetingen bij korte beenderen ongeveer gelijk zijn (hand).
Platte beenderen zoals ossa parietalia van schedel, ribben, zijn dun en in
verhouding breed. Onregelmatige beenderen hebben ingewikkelde vorm die
niet gemakkelijk in andere categorie past, wervelkolom, schedelbeenderen.
Lang bot heeft centrale schacht/diafyse die centraal gelegen mergholte
omgeeft. Deze holte bevat beenmerg, zacht, vettig weefsel. Verbrede
gedeelten van beide uiteinden: epifysen, met gewrichtskraakbeen bedekt. Elke
epifyse van lang bot is bij gewricht met aangrenzend bot verbonden. Een
onvolwassen lang bot op plaats epifyse in diafyse overgaat. 2 typen
beenweefsel: compact beenweefsel, vrijwel massief. Terwijl spongieus
beenweefsel eruitziet als netwerk benige staafjes/balkjes, door holten van
elkaar gescheiden. Beide typen zijn in humerus aanwezig; diafyse bestaat uit
compact beenweefsel en spongieus beenweefsel vult epifysen en mergholte.
Buitenste oppervlak van bot is met periosteum/buitenste beenvlies bedekt.
Vezels van pezen en gewrichtsbanden zijn verweven met periost. Pezen
verbinden skeletspieren met beenderen en ligamenten verbinden beenderen
onderling. Periost isoleert bot van aangrenzende weefsels, biedt plaats aan
verbinding met bloedvaten en zenuwen en speelt een rol bij groei en herstel
beenderen. Binnen bot bekleedt uit cellen bestaand endost spongieuze been