Samenvatting boek maatschappij
Boek
Kennisclip 1: Hoofdstuk 14, 12 en 13 uit Van Wijk
Kennisclip 2: Hoofdstuk 15 uit Van Wijk
Kennisclip 3: Hoofdstuk 16 (behalve 16.7 en 16.8) uit Van Wijk
Kennisclip 4: Hoofdstuk 17.1 t/m 17.5
Kennisclip 5: Hoofdstuk 19.1 uit Van Wijk
Kennisclip 6: Hoofdstuk 19.8 t/m 19.10 en 20.1 t/m 20.5 uit Van Wijk
Hoofdstuk 12: honderd jaar communicatieonderzoek, hoort bij
kennisclip 1
Fundamenteel en toegepast communicatieonderzoek
Met fundamenteel onderzoek kun je de algemene kennis van de werkelijkheid
vergroten. Je stelt hypothesen op, die je vervolgens probeert te bevestigen of
onderuit te halen. In het laatste geval ontkracht je de bestaande theorie en
probeer je iets nieuws en beters te bedenken. ‘je wil weten om te weten’.
Bij praktijkgericht onderzoek dan ‘wil je weten om te doen’. Praktijkgericht
onderzoek doe je om een praktisch probleem op te lossen. Je gaat je inzichten
toepassen op bijvoorbeeld de beroepspraktijk van een organisatie. Je adviseert
de opdrachtgever over een probleem dat in de organisatie speelt. Met de
uitkomsten kun je de opdrachtgever een goede oplossing aanreiken. Wordt ook
wel toegepast onderzoek genoemd.
Voorbeeld: bij praktijkgericht/ toegepast onderzoek: waarom lukt de ene
voorlichtingscampagne online veel beter dan de andere? Waarom bereikt een
bedrijf zijn doelgroep beter met een sponsoractie dan met actiereclame?
Je neemt daarbij een theorie als uitgangspunt op het probleem.
Bij fundamenteel staat de theorie zelf meer centraal. Je vraagt je dan af of de
theorie nog houdbaar is.
Praktijkgericht onderzoek is vrij direct afgestemd op het signaleren van een
bepaald probleem.
Praktijkgericht communicatieonderzoek is vrij direct afgestemd op het signaleren
van een concreet probleem. Ook bij toegepast onderzoek moet je een duidelijke
probleemstelling hebben en de hoofdpunten van je centrale onderzoeksvraag
kunnen verantwoorden.
Bij communicatieonderzoek zijn meerdere analyse-eenheden in het geding:
kenmerken van zenders, eigenschappen van media, inhoud en vorm van content
en kenmerken van verschillende groepen ontvangers. De relaties tussen
zenders, content, media en ontvangers moet je bij je onderzoek zo expliciet
mogelijk maken.
Vijf fasen in de theorievorming
In fase 1 wordt in wetenschappelijk onderzoek de overheersende macht van de
media benadrukt. Deze sturende invloed wordt in fase 2 enigszins gerelativeerd
doordat men media-impact gaat verbinden met die invloed van de sociale
,omgeving van de ontvanger. In fase 1 en 2 is het onderzoek gericht op toen
bestaande massamedia: persmedia, film en de radio.
In fase 3 komt de focus te liggen op de keuzemogelijkheden van de ontvanger.
Men kent weinig invloed aan de media toe.
In fase 4, als de televisie haar intrede doet, wordt opnieuw de macht van zender
en massamedium benadrukt, maar wordt er ook kritiek geleverd op de sturende
invloed van de media.
Overzicht van de theorievorming:
Fase 1: almacht van de media
Theorie: one-step-flow-theory (reuzeninjectienaaldtheorie)
Fase 2: beperkte macht van de media: de invloed van de opinieleider
Theorie: two-step-flow-theory (stap 1: van zender naar opinieleider, stap 2: van
opinieleider naar leden van publiek in omgeving van opinieleider) of multi-step-
flow-theory (meerdere stappen mogelijk met opinieleider als schakel)
Fase 3: aandacht voor de ontvanger
Theorie: zwamvlokmodel en uses and gratifications (nut en beloningen)
Fase 4: Sturende macht van de media
Theorie: agenda setting, framing, specifieke mediawerkingstheorie, culturele
indicatoren, Kritische mediatheorie
Fase 5: media in het informatietijdperk
Theorievorming: wederzijdse betrekkingen tussen zender en ontvanger staan in
het middelpunt
Hoofdstuk 13: Almachtige media (Fase 1), hoort bij kennisclip 1
De zender injecteert de passieve media zo direct en schiet met de boodschap zo
hard op het publiek dat maar 1 reactie mogelijk is. Als zender kun je doen wat je
wilt met je publiek
Er werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de geïsoleerde, anonieme en
kwetsbare ontvangers in de media en de daarboven verheven elite van
krantenlezers, bioscoopbezoekers en geletterden. Men veronderstelde dat
de massamedia niet zo’n sterke invloed zou hebben op de leden van de
elite. De massa was te manipuleren, de elite niet
The war of the worlds:
, De one-step flow theorie kreeg in amerika een opmerkelijke vorm van
bevestiging.
Het radiohoorspel ‘the war of the worlds’ werd uitgezonden. Daarin werd heel
realistisch en suggestief verslag gedaan van een invasie van buitenaardse
wezens. Na afloop raakte 1 miljoen amerikanen in paniek.
Typering fase 1; de almachtige media
Vanaf 1920
Mediatypen: dagblad , tijdschriften, radio en film
Communicatiestroom: zender is actiefgericht
Theorie: one step flow theorie (injectienaald)\
Zender staat voorop
Naarmate er meer onderzoeksgegevens beschikbaar kwamen gingen mensen
twijfelen.
Voor de komst van televisie was film het machtigste medium, hoor en zicht werd
geprikkeld.
Er werd vastgesteld dat instructiefilms en propogandafilms over de tweede
wereldoorlog een direct, maar kortstondig effect op hun toeschouwers hadden.
De bezwaren:
Verkeerde voorstelling van het publiek: het geïsoleerde mensbeeld leek te
beperkt. Bij het doorgeven van informatie en het beïnvloeden van
meningen en gedragingen bleken gezinsleden, vrienden en collega’s veel
belangrijker dan gedacht. Massa media bleek minder invloed te hebben
dan het maatschappelijk milieu.
Verwaarlozing van intermediërende factoren: ontvangers kiezen uit het
aanbod die hen iets zeggen. ze nemen selectief waar en onthouden
selectief. Ze brengen een filter aan tussen medium en ontvanger. Naast
selectief waarnemen is er sprake van selectieve blootstelling aan de
mediaboodschap. Boodschappen worden doorgegeven via
interpersoonlijke communicatie, waarbij de inhoud vertekend kan worden.
Selectieve blootstelling, sellectieve waarneming, groepsnormering en
interpersoonlijke verspreiding bleken intermediërende factoren te zijn die
tussen massa medium en publiek instonden.
Demonisering: houdt in dat een politicus via de media monddood wordt gemaakt
door een duivels beeld van hem op te roepen. linkse journalisten onder vuur
na dood van fortuyn free publicity
Tenslotte: klassieke media als radio, film, televisie en printmedia zijn niet
almachtig. Ze waren dat niet in de 20e eeuw en al helemaal niet in de 21e eeuw.
Almachtige media is te simpel en te eenzijdig. Er spelen meer factoren: sociale
omgeving, opleidingsniveau, maatschappelijke context, maar fortuyn is niet als
duivelse geest neergezet. Hij kreeg gewoon meer aandacht.
Hoofdstuk 14: Opinieleiders als schakel tussen media en publiek (Fase
2), hoort bij kennisclip 1
Two step flow theorie