Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Algemene inleiding 3
Hoofdstuk 2 Rechtsbronnen van constitutioneel recht 5
Hoofdstuk 3 De Koning 7
Hoofdstuk 4 De regering 8
Hoofdstuk 5 De Staten-Generaal 10
Hoofdstuk 6 De verhouding tussen regering en Staten-Generaal 12
Hoofdstuk 7 Wetgeving 14
Hoofdstuk 8 Bestuur 15
Hoofdstuk 9 De rechterlijke organisatie 16
Hoofdstuk 10 Rechtspraak en rechtsbescherming 17
Hoofdstuk 11 Grondrechten 19
Hoofdstuk 12 De Raad van State, de Algemene Rekenkamer, de vaste colleges van advies en de Nationale
ombudsman 21
Hoofdstuk 13 Decentralisatie in Nederland 22
Hoofdstuk 14 De ‘federatie’ van het Koninkrijk der Nederlanden 24
,Hoofdstuk 1 Algemene inleiding
1.1 Staat, staatsrecht en functies van het staatsrecht
Voor het internationale recht spreekt men over een staat als dit een grondgebied is, dat een bevolking heeft
waarover duidelijk gezag wordt uitgeoefend. Voor het nationale recht heeft men het over een staat als een
ambtenorganisatie die gezag uitvoert over een gemeenschap binnen een bepaald gebied. Kenmerkend
van het gezag van de overheid is dat zij als enige legitiem geweld mag gebruiken.
Het staatsrecht is dan ook het recht over de ordening van de overheid en de uitvoering van haar macht. De
drie functies van staatsrecht zijn:
1. De attribuerende functie
2. De regulerende functie
3. De constituerende functie
Daarnaast wordt in de wetenschap vaak ook nog de legitimerende functie gebruikt.
De formele constitutie is de Grondwet, de materiële constitutie is de Grondwet en alle bijbehorende wetten
over de invulling van de overheidsorganisatie samen.
1.2 Machtenscheiding
De meeste (Westerse) staten maken bij de machtenscheiding in een land gebruik van de Trias Politica van
Montesquieu met zijn scheiding tussen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Bij functionele
machtenscheiding gaat het om bovengenoemde scheiding en bij organisatorische machtenscheiding om het
feit dat deze functies door verschillende overheidsinstellingen worden uitgevoerd. In Nederland wordt
onderscheid gemaakt tussen de wetgeving (Staten-Generaal), bestuur (regering) en rechtspraak (rechters).
Belangrijk is het systeem van ‘checks and balances’ waarbij overheidsinstellingen zelfstandig van elkaar
kunnen functioneren en elkaar kunnen controleren.
In de positiefrechtelijke visie zijn er drie eigenschappen van de machtenscheiding:
1. De machtenscheiding is niet absoluut, verdeling in macht.
2. De constitutie zorgt ervoor dat er geen ongecontroleerde macht wordt uitgeoefend.
3. Er zijn drie hoofdfuncties, wetgeving, bestuur en rechtspraak.
1.3 De democratische rechtsstaat
Er zijn vier kenmerken van de democratische rechtsstaat:
1. Het bestaan van grondrechten
2. Een onafhankelijke rechtspraak
3. Een machtenscheiding
4. Het legaliteitsbeginsel
1.4 Constitutionele geschiedenis
In deze paragraaf wordt de ontwikkeling van de Nederlandse constitutie besproken waarbij een scheiding
wordt gemaakt tussen de ontwikkeling van de constitutionele monarchie en het parlementair stelsel.
Vroeger had de Koning in de constitutionele monarchie vrijwel alleen de macht. Dit veranderde na 1848,
toen de ministeriële verantwoordelijkheid werd ingevoerd en de macht van de Koning werd ingeperkt,
hoewel deze wel onschendbaar werd.
De representatieve democratie werd ook gevormd met de grondwetwijziging van 1848. Hierin stond dat de
Tweede Kamer direct verkozen werd door de burgers, hoewel slechts de welgestelden kiesrecht hadden.
Algemeen mannenkiesrecht kwam er pas in 1917.
Ook werd in 1848 het legaliteitsbeginsel geïntroduceerd.
, 1.5 De staatsvorm: eenheidsstaat, federale staat en statenbond
De westerse staten zijn vooral in te delen in eenheidsstaten, waar het gezag veelal centraal wordt
uitgevoerd, en federale staten, waar de macht veelal is verdeeld naar decentrale gebieden. Een
statenbond is een soort federale verdeling, maar dit is slechts een samenwerkingsverband tussen
verschillende staten. Voorbeeld hiervan is de Republiek der Verenigde Nederlanden.
Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat, maar heeft ook iets van federalisme in zich vanwege de
samenwerking met sommige eilanden in de Caraïben en de Europese Unie.
Hoofdstuk 2 Rechtsbronnen van constitutioneel recht
2.1 Formele en materiële constitutie
De formele constitutie kenmerkt zich doordat het een regeling in de vorm van een wet is, een afwijkende
realisatie en aanpassing heeft, een bijzondere naam heeft (in Nederland “Grondwet”) en een hoge
rechtskracht heeft.
De materiële constitutie bestaat uit alle rechtsregels die voldoen aan een van de functies attribueren,
reguleren en/of constitueren.
2.2 De Grondwet
De Nederlandse Grondwet is uniek om drie redenen. Zij wordt niet beïnvloed door een ideologie, zoals bij
andere landen wel het geval is. Daarnaast geeft zij een open rechtssysteem. Ten slotte is er sprake van
een toetsingsverbod (art. 120 GW) voor de rechter. Deze mag wetten niet testen aan de Grondwet, dat doen
regering en Staten-Generaal.
De gang van zaken die de westerse landen kennen qua Grondwet roept ook een aantal vragen op.
Bijvoorbeeld welke staatsinstellingen wel en niet in de Grondwet vermeld moeten worden, of de Grondwet
‘open’ moet staan voor verandering in de regelingen en of er wel genoeg kenmerken van het constitutioneel
kader van een Grondwet in zitten. Tot slot moet een Grondwet niet zo makkelijk te wijzigen zijn, hetgeen de
stabiliteit van een Grondwet bevordert.
2.3 Organieke wetten en regeling
Het constitutioneel recht is meer dan alleen de Grondwet. Zo zijn er tal van organieke wetten die
bevoegdheden toekennen of regelingen treffen aan overheidsinstellingen. Ze komen op zowel op het niveau
van regeringsorganisatie, rechtsorganisatie, organisatie van decentrale overheden en van grondrechten
voor.
2.4 Ongeschreven recht in de rechtspraak
Grondwet, wetgeving en rechtspraak zijn de meest belangrijke rechtsbronnen van de Nederlandse
constitutie. De rechter mag niet over de Grondwet oordelen, maar kan wel alle andere wetten en regelingen
toetsen aan de Grondwet en zo is de jurisprudentie van belangrijke aard voor de constitutie, het
ongeschreven constitutioneel recht.
In Nederland is de rechter veelal teruggetrokken als het gaat om ongeschreven rechtsregels. In Duitsland is
op het principe van ‘checks and balances’ wel een constitutioneel rechter die verschillen in interpretatie bij
interne instanties kan verhelpen.
2.5 Ongeschreven recht voor regering en parlement
De vraag is of ze er ook zijn voor de verhoudingen van regering en parlement. Het legisme zegt dat het recht
enkel en alleen omschreven staat in de wet en er geen ongeschreven rechtsregels zijn. In de negentiende
eeuw was dit met name de opvatting.
Het Britse constitutioneel recht is bijzonder, in die zin dat het niet in een Grondwet is vastgelegd maar in
normale wetten, jurisprudentie en conventions, waarin de verhoudingen tussen regering en parlement
staan.
In Nederland zijn er slechts twee ongeschreven regels, de vertrouwensregel en de conventie van 1868.
Een ongeschreven rechtsregel moet een gewoonte zijn, er moet de overtuiging zijn dat het kan bij de
instellingen en het moet een elementaire significantie zijn voor het functioneren van de staatsinstellingen.
2.6 Internationaal en Europees recht
Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is van belang voor Nederland aangezien hier
veel klassieke grondrechten in aanwezig zijn waarop de burger beroep kan doen, het een verdrag is waaraan