100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na je betaling Lees online óf als PDF Geen vaste maandelijkse kosten
logo-home
Samenvatting Nectar VWO 6 (gehele boek!) €7,99
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Nectar VWO 6 (gehele boek!)

 0 keer verkocht

Samenvatting Nectar vwo 6, het hele boek, alle stof

Voorbeeld 3 van de 20  pagina's

  • Ja
  • 2 mei 2021
  • 20
  • 2019/2020
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (5707)
avatar-seller
juliawarmelink
H17
- energie opnemen en verpakken in organische stoffen (CH-bindingen) 2 manieren:
1. Fotosynthese: CO2 en H2O (anorganisch, niet energierijk)  (m.b.v. zonlicht) C6H12O6 en O2
(organisch, energierijk).
2. Chemosynthese: T93G, CO2 en H2O  (m.b.v. chemische energie die vrijkomt bij oxidatie van
anorganische stoffen als H2S, NH4+ en NO2- ) anorganische stoffen.
Vb.: in ecosystemen rondom vulkanische geisers in diepzee:
Vrij levende bacteriën oxideren anorganische H2S, afkomstig uit geisers  energie komt vrij  CO2 en H2O
koppelen organische stoffen ontstaan  afvalproduct H2SO4 en wordt gegeten door andere
organismen.
 6 CO2 + 6 H2O + 3 H2S  C6H12O6 + 3 H2SO4

- Door de voortdurende bouw en uitbreiding van steden verdwijnt veel van de natuurlijke habitat van
organismen  tolerantiegrenzen voor een bepaalde abiotische factor zijn overschreden  dieren
trekken weg of sterven en planten verdwijnen.
- stad biedt ook kansen: microklimaat van een stad kan aangenamer zijn dan die in de omgeving en er is
volop voedsel. Door de verscheidenheid aan habitats en niches kan het aantal soorten in de stad erg groot
zijn: biodiversiteit neemt toe: aantal soorten, genetische diversiteit en biologische structuren (bv.
Spinnenwebben)
- in stadscentrum is biodiversiteit meestal vrij klein: te veel mensen en bebouwing  niet veel ruimte
voor andere organismen.
- Gradiëntenecosysteem: een ecosysteem waarvan de abiotische factoren vanaf de ene kant van het
ecosysteem naar de andere kant geleidelijk aan veranderen. Bv.: Buitenwijk: vanaf het centrum nemen de
bebouwing en de temperatuur af en het vochtgehalte van de bodem neemt toe. Gradiënten zijn zulke
geleidelijke veranderingen. In de buitenwijken zijn zowel niches en habitats van het platteland en de stad
te vinden.
- Adaptatie: een verandering in bouw of gedrag van een soort, waardoor deze beter aangepast is aan de
heersende milieufactoren (tolerantiegrenzen rekken op). Adaptatie in de bouw van soorten kan enige tijd
duren, de adaptatie in gedrag gaat sneller: dieren leren namelijk van elkaar (trial and error en immitatie).
Exoot: een organisme dat oorspronkelijk niet in een bepaald gebied voorkomt, maar er zich geeft
gevestigd.
Fitness: het vermogen om bepaalde allelen door te geven aan de volgende generatie.
- Flessenhalseffect: de verandering in allelfrequenties na een ramp waarbij het aantal individuen/allelen
sterk is afgenomen. Bv: grote populaties zijn genetisch heel divers  na een ramp alleen nog maar
groene halsbandparkieten (geen gele meer)  nieuwe populatie andere allelfrequenties dan de oude.

- Foundereffect: migratie van individuen op een geïsoleerde plek, zonder nieuwe immigratie  nieuwe
kleine populatie is vrij uniform.  bij te weinig genetische variatie:
- Inteelt  erfelijke aandoeningen  kwetsbare populatie
- Genetic drift: dieren kunnen elkaar moeilijk vinden en sommige komen niet aan voortplanting toe
 de allelen van deze dieren verdwijnen uit de populatie  kleinere genetische variatie in de
populatie  kwetsbare populatie
- Eilandtheorie: BINAS 93C: een theoretisch model dat beschrijft hoeveel soorten er op een bepaald
moment in een min of meer geïsoleerd gebied voorkomen. Het legt een verband tussen de biodiversiteit
en factoren als de grootte van een eiland en de afstand die organismen moeten afleggen om er te
komen.

- Het leven in de stad is erg afhankelijk van de mogelijkheden voor koeling en transport. Vers voedsel
wordt namelijk ingevroren en later vervoerd naar de supermarkt. Nederland produceert meer eten dan
nodig. Een deel is dan ook bestemd voor de export. Tegelijkertijd importeert Nederland buitenlandse
producten, zoals thee, koffie en vlees.
- Monocultuur: op een groot stuk land wordt slechts één gewas verbouwd  kans op ziekten en plagen is
groot, omdat er veel en dezelfde planten bij elkaar staan  Pesticiden kunnen de planten beschermen,
maar doden ook niet-schadelijke planten en dieren.

,- Eutrofiëring: het voedselrijker worden van bodem en oppervlaktewater. Dit wordt veroorzaakt door het
gebruik van dierlijke mest en kunstmest, voor een hoge productie. Door eutrofiëring neemt de
biodiversiteit af: voedselgewassen groeien, maar ook planten buiten de akker, die andere planten
overwoekeren en zo dus uit het gebied verdwijnen.

- Duurzame voedselproductie: een manier van voedsel produceren zonder schade aan het milieu toe te
brengen waarbij ook op de lange termijn mensen voldoende te eten hebben. Er wordt gelet op de
voedselveiligheid, de manier van produceren, het milieu, het welzijn van vee, het transport, de bewerking
en de prijs van het product. Stadslandbouw is ook duurzaam: Lage transportkosten, verse producten,
betrokken bij eigen voedselproductie
- Het voedselweb van de stad is afhankelijk van het door mensen geïmporteerde voedsel. Producenten
ontbreken voor een groot deel, omdat de voedselplanten vrijwel allemaal buiten de stad groeien.
Predatoren zijn ook nauwelijks aanwezig en het totale aantal diersoorten is beperkt.
 huisdieren leven van eten uit de dierenwinkel en andere dieren van restafval.
 Steden zijn niet-natuurlijke ecosystemen, omdat mensen meerdere trofische niveaus van de
voedselpiramide beïnvloeden.

- Nederlanders gebruiken gemiddeld per persoon 125 liter water per dag, om te drinken, douchen, wc te
spoelen, etc, maar ook voor industrie en landbouw. Vroeger kwam drinkwater rechtstreeks uit de rivier,
maar grondwater uit een put is vaak beter. Grondwater is over het algemeen namelijk schoner, omdat het
oppervlakte water (vooral regenwater) door verschillende lagen zand gefilterd wordt, als het naar
beneden zakt. Ook raakt grondwater niet snel op, rivieren kunnen wel droogvallen.

Problemen wat betreft drinkwater:
- In sommige steden kan de watervoorziening de groei van de bevolking niet bijhouden.  mensen
gaan vervuild water gebruiken  zorgt voor ziektes die diarree veroorzaken, zoals cholera en
dysenterie.
- Vaak is het waterleidingnet sterk verouderd  er ontstaan lekken  drinkwater verdwijnt.
Rioolwater bevat veel organische stoffen. Als dit rechtstreeks in de rivier wordt geloosd, leidt dit tot
vervuiling en eutrofiëring.
- Waterzuivering: het verwijderen van organische en andere stoffen uit het water.

- Fijnstof: een van de belangrijkste oorzaken van gezondheidsklachten door uitlaatgassen. Bestaat uit
kleine deeltjes, die vooral vrijkomen bij de verbranding van fossiele brandstoffen. De deeltjes kunnen
leiden tot irritatie van de luchtwegen, ontstekingen in longblaasjes en vroegtijdig overlijden. In Nederland
is de toelaatbare grens maximaal 35 dagen per jaar met meer dan 50 microgram/m 3. Als de waarde te
hoog is, volgt een smogalarm.
- Smog: luchtverontreiniging door vooral uitlaatgassen (met fijnstof) en rook, treedt vooral op bij veel
verkeer en windstilheid.

- Biobrandstof: een brandstof gemaakt uit plantenmateriaal.
Voordelen: produceren 50% minder fijnstof, verhogen het CO2-gehalte in de atmosfeer niet (want planten
hebben eerst CO2 opgenomen en anders zou het ook weer in de lucht komen via reducenten), het is een
hernieuwbare energiebron: de planten groeien gewoon weer aan.
Nadelen: Tijdens de productie van biodiesel is de CO2-uitstoot hoger dan bij de productie van gewone
diesel, er is veel landbouwgrond nodig voor de productie van biobrandstof, die je dus niet meer voor
voedselgewassen kan gebruiken  EU heeft rem gezet op deze vorm van biodieselproductie
- Recycling: hergebruik van grondstoffen. 80% van al het afval wordt gerecycled. De overige 20% gaat in
verbrandingsovens, verdwijnt op een vuilnisbelt of verandert in compost.
Voordelen: levert werk en geld op en leidt tot schoner milieu.
Nadelen: kan milieu belasten. (bv. schoonmaken van glas levert vervuild water)

, H18
- op het noordelijk halfrond zijn meer planten, als het daar zomer is schijnt er meer licht  CO2-gehalte
van de atmosfeer daalt. Als het op het zuidelijk-halfrond zomer is stijgt het CO2-gehalte weer. Elk jaar
stijgt het gemiddelde CO2-gehalte, vanaf het begin van de Industriële Revolutie.

- CO2 is een broeikasgas: gas dat warmtestraling (terugkaatsende zonne-energie) van de aarde vasthoudt.
- Broeikaseffect: door CO2 en andere gassen werkt de dampkring als een kas en blijft de zonnewarmte
voor een deel in de atmosfeer achter. Hierdoor is er een leefbare temperatuur op de aarde (15 C). Als er
meer broeikasgassen ontstaan  versterkt broeikaseffect: het meer dan normaal vasthouden van
warmte door de atmosfeer  hogere temperatuur  landijs smelt, oceaanwater zet uit en meer
verdamping  stijging van de zeespiegel en meer wolken, met gevolg meer regen.
- Door de klimaatveranderingen zullen er veranderingen komen in ecosystemen.

- in de Zomer ontdooit de bovenlaag van de toendra (de permafrostlaag blijft bevroren)  er ontstaan
plassen, waarin reducenten de ontdooide organische stoffen afbreken door O2  uiteindelijk wordt het
water zuurstofloos, omdat de diffusie van O2 in het water trager verloopt dan het verbruik 
methaanbacteriën breken de organische stof verder af  er ontstaat veel moerasgas (met vooral CH4)
- Methaan houdt de warmte 25x beter vast dan CO2  het draagt fors bij aan het versterkt broeikaseffect.
- aarde warmt op  permafrostlaag ontdooit steeds meer  extra organische stof voor de reducenten +
permafrostlaag bevat zelf ook CH4 in vastgevroren belletjes wat ook vrij komt  meer CH4 (afgelopen
eeuw is concentratie CH4 in de atmosfeer verdubbeld.
- Methaanbacteriën: zetten organische stof anaeroob om tot moerasgas.  archaeabacterie: T92A
bacterie met een enkelvoudig celmembraan, leeft onder extreme omstandigheden: in laagje water net
boven de permafrostlaag is het heel koud en is er een hele hoge zoutconcentratie ( ijs in de bodem
onttrekt water aan de omgeving  zouten blijven achter  hoge osmotische waarde).
- Een deel van de gemaakte CH4 oxideert in atmosfeer tot CO2  maakt versterking van broeikaseffect
minder groot dan wanneer het CH4 was gebleven.
- Herkauwers produceren ook CH4: om gras te kunnen verteren bevat hun pens een grote hoeveelheid
methaanbacteriën  produceren in anaerobe milieu van pens CH4-gas als bijproduct. Alle runderen
dragen 14% bij aan de toename van broeikasgassen

Snelle koolstofkringloop: koolstof gaat in maximaal een paar honderd jaar één maal rond.
1. Planten nemen CO2 op uit de lucht en maken hier in de fotosynthese glucose en daaruit
organische stoffen van  een deel CO2 blijft in de plant, een deel C6H12O6 wordt gebruikt voor
dissimilatie en verlaat de plant daarna als CO2, een ander deel van de organische stoffen
verdwijnt door vraat in de maag van herbivoren
2. Via die consumenten komen de organische stoffen in de rest van de voedselketen  de dieren
halen hun energie uit de organische stoffen en ademen CO2 uit
3. reducenten leven van de overblijfselen en breken de organische stoffen uit de uitwerpselen en
detritus (dode resten van planten en dieren) volledig af tot o.a. CO2
4. planten nemen deze CO2 op, in water lost CO2 op in HCO3-  waterplanten zoals algen gebruiken
HCO3- voor de fotosynthese  de voedselketen in het water start.
- In de oceaan zakt een deel van de algen zonder gegeten te zijn naar de bodem  verdwijning van C uit
de atmosfeer. Om dit te stimuleren, bemestten wetenschappers de oceaan met ijzersulfaat, omdat ijzer
vaak de beperkende factor voor de groei van algen is.

Langzame koolstofkringloop:
- Waterdieren nemen HCO3- op om er kalk (CaCO3) van te maken voor hun schelpen  de schelpen blijven
eeuwen op de bodem liggen voor ze op strand aanspoelen  de schelp verweert  CO2 komt weer vrij.
- onder druk veranderen organische resten in steenkool, gas en olie. (Onder druk van bv lagen zand op
schelpen kan kalksteen ontstaan, daarin ligt dan C die heel lang geleden door schelpdieren is vastgelegd.)
- doordat in de afgelopen eeuw veel van die fossiele brandstoffen verbrand zijn, is veel oude C weer in de
lucht gekomen.

Dit zijn jouw voordelen als je samenvattingen koopt bij Stuvia:

Bewezen kwaliteit door reviews

Bewezen kwaliteit door reviews

Studenten hebben al meer dan 850.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet jij zeker dat je de beste keuze maakt!

In een paar klikken geregeld

In een paar klikken geregeld

Geen gedoe — betaal gewoon eenmalig met iDeal, creditcard of je Stuvia-tegoed en je bent klaar. Geen abonnement nodig.

Direct to-the-point

Direct to-the-point

Studenten maken samenvattingen voor studenten. Dat betekent: actuele inhoud waar jij écht wat aan hebt. Geen overbodige details!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper juliawarmelink. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 67479 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 15 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Begin nu gratis
€7,99
  • (0)
In winkelwagen
Toegevoegd