Samenvatting
Communicatievaardigheden
Hoofdstuk
1
-‐
Effectief
Communiceren
Compresence(saamhorigheid):
aanwezigheid
van
anderen
heeft
al
invloed
op
ons
gedrag.
Sociation:
aangeboren
behoefte
aan
relaties
met
anderen.
Zorgt
voor
vorming
en
expressie
van
identiteit.
Drie
psychologische
kernbehoeften
die
bij
voldoening
leiden
tot
optimaal
welzijn:
• Competentie:
wens
om
zich
zeker
en
effectief
voelen
over
acties
• Verbondenheid
(Relatedness):
wens
om
hechte/positieve
relaties
te
hebben
• Autonomie:
wens
om
controle
over
eigen
lot
te
hebben
Social
capital:
voordelen
van
sociaal
vaardig
zijn:
onderbouwen
van
netwerk
bestaande
uit
toegewijde
relaties
gekenmerkt
door
welwillendheid
(goodwil),
vertrouwen
en
interactie,
verbondenheid
en
het
ontwikkelen
van
een
goede
sociale
reputatie.
Sociaal
kapitaal
is
een
opgebouwd
bezit,
terwijl
interpersoonlijke
vaardigheden
bepalen
wat
de
waarde
van
dit
bezit
is.
Onderzoek
naar
communicatie
wordt
op
drie
niveau
gedaan:
• Theoretische
analyses,
over
hoe
en
waarom
van
gedrag
• Identificatie
van
effecten
van
verschillend
sociaal
gedrag
• Training
in
communicatie
om
tot
persoonlijke
ontwikkeling
te
komen.
Interpersoonlijke
vaardigheden:
proces
waarin
het
individu
een
set
doelgerichte,
intergerelateerde
en
situationeel
gepaste
sociale
gedragingen
implementeert,
die
geleerd
en
beheerst
zijn.
Deze
definitie
(Hargie)
benadrukt
7
componenten
van
vaardigheden:
1. zijn
deel
van
een
transactioneel
proces
Interpersoonlijke
communicatie
is
een
voortdurend
verbaal
en
nonverbaal
proces
van
betekenisverlening.
Proces
ken
verschillende
aspecten:
formuleren
van
doelen,
uitdenken
van
actieplannen,
implementeren
van
plannen,
beheren
van
effecten,
interpreteren
van
reacties,
opmerken
van
context
en
aannemen,
aanpassen
of
verwerpen
van
doelen.
2. zijn
doelgericht
Doelen
zijn
niet
altijd
bewust,
gedrag
kan
onbewust
gereguleerd
worden
om
doelen
te
bereiken.
Bijv.
bij
aanleren
van
nieuwe
vaardigheden
gaat
men
van
onbewuste
incompetentie
!
bewuste
incompetentie
!
bewuste
competentie
!
onbewuste
competentie.
3. zijn
verbonden
Gedragingen
worden
op
elkaar
afgestemd/aangepast
om
doel
te
bereiken,
men
kan
dus
meerder
vaardigheden
tegelijk
gebruiken.
4. moeten
gepast
zijn
voor
situatie
Gedrag
moet
gecoördineerd
worden
met
dat
van
gesprekspartner.
Dit
kan
op
miconiveau:
timing
van
wederzijdse
glimlach,
of
op
macroniveau:
aanpassing
van
eigen
plannen
op
die
van
partner.
5. worden
gedefinieerd
in
duidelijke
eenheden
van
gedrag
Men
wordt
op
vaardigheden
beoordeeld
d.m.v.
hun
gedrag
(verbaal
en
nonverbaal).
Grote
element
(geïnterviewd
worden)
wordt
bepaald
a.d.h.v.
elementen
(elkaar
aankijken
en
vragen
beantwoorden).
6. zijn
geleerd
Social
cognitive
theory
(Bandura):
vrijwel
alle
gedragingen
zijn
aangeleerd
d.m.v.
modelling
(vervaardigen),
imitatie
en
reinforcement
(!
feedback
is
belangrijk)
1
, 7. staan
onder
cognitieve
controle
van
individu
Zimmerman:
4
fasen
van
aanleren
van
vaardigheden
1. Observatie:
gedrag
uitgevoerd
zien
worden
door
ander,
hierbij
lettend
op
motivatie
en
prestatiestandaard/waarden
van
uitvoerder
en
verschillen
tussen
personen.
2. Emulatie:
gedrag
wordt
nagebootst
(dus
niet
gekopieerd).
3. Zelfcontrole:
beginnen
beheersen
van
vaardigheid
4. Zelfregulatie:
vaardigheid
leren
gebruiken
in
verschillen
contexten
Profylactic
effect
(preventief
effect):
interactieve
vaardigheden
hebben
een
preventieve
werking
omdat
sociale
competente
mensen
weerbaarder
zijn
tegen
psychosociale
stressoren.
CLIPS:
acroniem
boor
kernelementen
van
interpersoonlijke
vaardigheden:
Controlled,
Learned
(en
verbeterd
door
oefening
en
feedback),
Integrated
(verbonden
verbale
en
nonverbale
responsen)
Purposive
en
Smooth.
Hoofdstuk
2
-‐
Een
Conceptueel
Model
Hewes:
twee
centrale
thema’s
in
communicatie:
intersubjectiviteit
(streven
naar
begrijpen
en
begrepen
worden)
en
impact
(mate
waarin
boodschap
verandering
in
gedrag/gevoel
teweeg
brengt).
Communicatie:
proces
van
delen
van
gedachten,
ideeën
en
gevoelens
van
mensen
onderling
in
voor
elkaar
begrijpelijke
manieren.
!
kan
dus
ook
schriftelijk.
Interpersoonlijke
communicatie:
face-‐to-‐face
(niet
gemedieerd),
een-‐op-‐een
of
in
kleine
groep,
vorm
en
inhoud
van
communicatie
worden
gevormd
door
persoonlijke
kwaliteiten,
sociale
rollen
en
relaties.
Communicatie
is
een
wederkerig
proces
waar
verschillende
componenten
deel
van
uitmaken:
• Communicatoren,
men
is
tegelijk
verzender
en
ontvanger
• Bericht,
boodschap
wordt
door
zender
geëncodeerd
waardoor
deze
overdraagbaar
wordt,
ontvanger
decodeert
deze
boodschap
en
verleent
hieraan
betekenis.
• Medium,
drie
typen
media:
1. Presentationeel:
stem,
gezicht,
lichaam
2. Representationeel:
boeken,
afbeeldingen,
foto’s
3. Technologisch/mechanisch:
internet,
telefoon,
muziek,
tv,
radio.
Bij
presentationeel
is
social
presence
het
hoogst,
wordt
ervaren
als
warm,
sociaal,
persoonlijk,
gevoelig.
Media
verschillen
in
mate
van
richness
van
informatie,
face-‐to-‐face
is
zeer
rijke
mediavorm.
• Kanaal
=
datgene
dat
communicatoren
verbindt
en
medium
ondersteunt:
vocal-‐auditory
channel,
gesture-‐visual
channel,
chemical-‐olfactory
channel,
cutaneaous-‐tactile
channel
(huid/gevoel).
• Code:
systeem
van
gedeelde
betekenis.
Signalen,
symbolen
en
hierbij
horende
regels
(taal).
• Ruis
(noise):
verstoort/vermindert
communicatieve
boodschap
waardoor
ontvangen
betekenis
anders
is
dan
bedoeld.
Ruis
komt
voor
in
de
bron,
kanaal,
ontvangen
en
context
en
kan
extern
(herrie)
en
intern
(afleiding)
zijn.
• Feedback:
hierdoor
is
ontvanger
in
staat
om
begrip
te
checken,
opvolgende
communicatie
kan
worden
aangepast
voor
gewenst
effect.
• Context:
kan
een
fysiek,
sociaal,
chronologisch,
cultureel
of
relationeel
effect
hebben
op
interactie,
Is
Communicatie
onvermijdelijk?
Communicatie
wordt
gekenmerkt
door
moedwillig
delen
van
betekenis,
dat
bewust
wordt
uitgevoerd
door
beide
partijen
en
dat
wordt
bereikt
met
een
2
, gedeelde
code.
Anderen
zijn
van
mening
dat
deze
definitie
te
extreem
is
in
de
kenmerken
en
voor
problemen
zorgt
met
NVC.
Daarom
vaak
ruimere
definitie
gehanteerd,
waarbij
communicatie
ook
onbewust
kan
plaatsvinden
(onbewuste
gezichtsexpressie,
blozen).
Om
doelen
te
bereiken
moet
communicatie
gaandeweg
soms
aangepast
worden
!
communicatie
is
een
strategische
onderneming.
Ook
affectieve
communicatie
kan
een
doel
zitten
(steun/begrip).
Zoals
gezegd
kunnen
doelen/motivatie
ook
onbewust
zijn.
Intentie,
controle,
bewustzijn
staan
vaak
centraal
bij
communicatie
als
vaardigheid.
Echter
bij
bv.
herhaling
is
maar
beperkt
bewustzijn
nodig.
Onbewuste
encoderingen
worden
vaak
bewust
bij:
• In
nieuwe
situaties,
wanneer
routinegedrag
moeite
eist
• Conflict
tussen
meerdere
doelen
van
het
bericht
• Ongewenste
uitkomsten
van
bericht
• Onverwachte
interventie
waardoor
geen
mogelijkheid
is
boodschap
uit
te
dragen
• Wanneer
doelen
te
moeilijk
zijn
om
uit
te
dragen
Communicatie
gaat
niet
alleen
om
inhoud
maar
ook
om
relatie
tussen
communicatoren,
identiteitsprojectie
en
bevestiging.
De
laatste
2
hebben
betrekking
op
de
vormgeving
die
iemand
aan
de
boodschap
geeft
(woordkeuze,
onderwerp,
spreeksnelheid).
Identiteit
vormt
zich
a.d.h.v.
interpersoonlijke
interactie.
Impression
management
en
Self-‐
presentation
kunnen
hiervoor
gebruikt
worden,
werken
alleen
wanneer
subtiel
gebruikt.
Publieke
expressie
van
eigenwaarde
heet
face.
Men
beschermt
zowel
eigen
als
andermans
face,
waardoor
uiten
van
kritiek
moeilijk
is.
Het
type
relatie
tussen
personen
wordt
bepaald
door:
associatie
(affiliation)
en
dominantie,
maar
ook
de
intensiteit
van
associatie
is
belangrijk.
Mensen
die
zich
inferieur
voelen
brengen
minder
onderwerpen
ter
discussie,
twijfelen
meer,
krijgen
meer
vragen,
doen
meer
onthullingen,
minder
oogcontact
etc.
Communicatie
is
onomkeerbaar,
eenmaal
uitgesproken
kan
je
iets
niet
meer
terughalen.
Wel
kan
men
gebruik
maken
van
account:
verklaringen
voor
lastig
handelen,
bv.
door
excuses
te
maken.
Skill
Model
of
Interpersonal
Communcation:
Drie
aannames
van
dit
model:
1. Mensen
handelen
doelgericht
2. Mensen
zijn
gevoelig
voor
de
effecten
van
hun
acties
3. Op
basis
hiervan
veranderen
ze
opvolgende
acties.
Zes
elementen
in
dit
model:
1. Persoon-‐situatie
context
Communicatie
wordt
beïnvloed
door
eigenschappen
van
individu,
hoe
deze
zichzelf
ziet
(self-‐concept)
en
mate
waarin
men
overtuigd
is
van
eigen
kunnen
in
het
slagen
van
de
communicatie
(self-‐efficacy).
Daarnaast
zijn
situationele
kenmerken
belangrijk
zoals
eigenschappen
en
regels
van
de
sociale
rollen.
Persoonlijke
en
situationele
eigenschappen
interacteren
met
elkaar.
3