Van leertheorie naar onderwijspraktijk
In dit deel komen alle samenvattingen te staan vanuit het boek ‘Van leertheorie naar
onderwijspraktijk’.
Hoofdstuk 1
Samenvatting 1.1, 1.2 en 1.3.
Gedurende ons hele leven leren mensen. Dit gebeurt meestal aan de hand van drie vormen;
Formeel leren, deze vorm van leren gebeurt meestal in scholen. Deze vorm is
gestructureerd, moet voldoen aan bepaalde eisen en leidt uiteindelijk (meestal) tot een
diploma of certificaat. De tweede vorm is informeel leren, deze vorm van leren kan overal
plaatsvinden. Het leren kan spontaan gebeuren in meerdere situaties. Je krijgt diploma of
certificaat voor deze vorm van leren. De derde vorm is non-formeel leren, deze vorm is
georganiseerde en doelgericht. Het leren op deze manier vindt meestal niet plaats op scholen,
maar bij trainingen, congressen of workshops.
De grenzen tussen de leervormen zijn niet erg strak, ze kunnen in elkaar overlopen. De
zogenaamde ‘werkplekleren’ is hier een voorbeeld van, je leert hier buiten een schoolsituatie,
maar vraagt wel hulp van een (deskundige) collega.
Rijping vs Leren
Het is de vraag of een aangeleerde verandering in gedrag toe te schrijven is aan leren of aan
rijping.
Rijping is het toeschrijven van veranderingen in gedrag aan biologische factoren. Leren is
verandering van gedrag in bepaalde situaties door herhaling en oefening, je leert iets door iets
wat je hebt meegemaakt. Verandering in het gedrag kan ook komen door vermoeidheid of
dronkenschap.
Kinderen kunnen bijvoorbeeld pas lopen als hun spieren hier sterk genoeg voor zijn (rijping)
echter moeten ze leren hoe ze kunnen lopen.
Echter hebben externe invloeden ook invloed op de verandering in gedrag, denk hierbij aan
omgevingsfactoren en imitatie.
Een verandering in gedrag verwijst meestal naar leren, mits het niet verklaard kan worden
door instinct, rijping, reflexen of tijdelijke toestanden (drugs of vermoeidheid).
Een reflex is een onwillekeurige reactie op een prikkel (het wegtrekken van je hand na het
aanraken van een hete plaat).
, Hoofdstuk 2
Samenvatting van hoofdstuk 2
Er zijn vier hoofdsoorten van leren, deze worden hieronder verder toegelicht.
Cognitief leren; je verwerft kennis voor later gebruik. Je memoriseert, verwerft feitenkennis
en leert inzicht bevorderend. Dit vormt het van zelf gaan (automatiseren) van cognitieve
handelingen. Dit werkt bijvoorbeeld goed bij het leren van taal of rekenen. Het leren van
hoofdsteden hoort bij memoriseren en/of feitenkennis. Bij het oplossen van ingewikkeldere
rekensommen gebruikt men vaak strategieën of regeltjes, hiermee oefen je het inzichtelijk
leren. Uiteindelijk gaat men gebruik maken van geautomatiseerde kennis (cognitief leren)
Sociaal-affectief leren; het ontwikkelen van interactie met anderen en onszelf. Attitude;
oordelen/opvattingen die van invloed zijn op gedrag van jezelf of anderen. Het rekening
houden met anderen, het laten zien van voorkeuren of maatschappelijke belangstelling zijn
verschillende categorieën van attituden. Je attitude ten opzichte van iets leer je in de loop van
je leven en gebeurt meestal niet in school. Bij het vormen van een attitude spelen drie
factoren een rol; de situatie, identificatie en informatie. Ook communicatieve vaardigheden
spelen een belangrijke rol bij sociaal-affectief leren. Deze vorm heeft bijvoorbeeld invloed op
de groepsdynamiek.
Psychomotorisch leren; Het verkrijgen van automatisme bij de menselijke motoriek. Bij het
herhaaldelijk oefenen van een vaardigheid, kan je ook bij deze vorm het uiteindelijk doen
zonder na te denken (onbewust). Denk hierbij aan het besturen van een auto. Bij motorische
vaardigheden wordt meestal onderscheid gemaakt tussen de grove en fijne motoriek. Het leren
van een vechtsport en het aannemen van specifieke houdingen hoort hierbij. Het is belangrijk
dat fouten worden gecorrigeerd bij het aanleren van vaardigheden via psychomotorisch leren.
Competentieleren; Competentieleren wordt gebruikt om de kloof tussen school en de
beroepspraktijk te verkleinen. Het competentieleren gaat vooral om het handelen in de
beroepspraktijk. Het inzetten van je vaardigheden, attituden en kennis helpen om te werken
aan je competenties. Het gebruik maken van praktijksimulaties is ook essentieel. Het
ijsbergmodel van Spencer & Spencer;
Dit model laat zien dat je het kan opsplitsen in drie
delen; doen, denken en willen. ‘Doen’ is te zien; je
kennis, vaardigheden en gedrag zijn te meten.
Denken en willen is moeilijker te zien door anderen,
maar heeft wel invloed op het ‘doen’.
Leerstijlen:
Leerstijlen Vermunt: betekenis ‘leerstijl’; leerstijlen bestaan uit; leerstrategieën,
leeroriëntaties en leermodellen die samenhangend en gekenmerkt is voor een student.
De vier leerstijlen van Vermunt zijn; betekenisgericht, toepassingsgericht, reproductiegericht
en ongericht.
Kritiek op Vermunt is dat diverse factoren (emotionele/omgevingsfactoren etc.) buiten
beschouwing worden gelaten.
Leerstijlen van Kolb: Ervaringsleren; het opdoen van ervaringen, maar ook de mogelijkheid
om iets te doen met die ervaring. Vier leerstijlen;
- Divergente leerstijl (beschouwer): Hebben een groot inbeeldingsvermogen, doen veel op
gevoel, werken liever in groepen en hebben het liefst visuele leerstof.
- Assimilerende leerstijl (denker): Zoeken naar een logische samenhang, hebben graag
duidelijke doelen en instructies en hebben een rationele benadering.