BLOK A
Anatomie en fysiologie in gezondheid en ziekte
Hoofdstuk 1: Het lichaam en zijn bouwstenen
o Anatomie is de leer van de bouw van het lichaam en de fysieke relaties tussen de
verschillende lichaamsdelen.
o Fysiologie is de leer van de werking van de systemen en de vele manier waarop ze door
geïntegreerde samenwerking het leven en de gezondheid van het individu in stand houden.
o Pathologie is de leer van de afwijkingen.
o Pathofysiologie beschrijft de wijzen waarop deze het normale functioneren van het lichaam
aantasten, met als gevolg dat er ziekten ontstaan.
Beschrijving van de complexiteitsniveaus en structuren in het lichaam
Atomen vormen moleculen, waarvan het lichaam er een enorm aantal bezit. Cellen zijn de kleinste
onafhankelijke eenheden in de levende materie. Elk celtype is gespecialiseerd om een specifieke
functie te vervullen die het lichaam in zijn behoefte voorziet. Een specifieke functie van zenuwcellen is
het ontvangen en doorgeven van elektrische signalen (zenuwimpulsen). Ze zijn zodanig op elkaar
afgestemd en verbonden dat miljoenen zenuwen het lichaam voorzien van een snel en ingewikkeld
communicatiesysteem. In het menselijk lichaam vormen de cellen die overeenkomen in functie en
vorm weefsels. Organen bestaan uit verschillende soorten weefsels en zijn geëvolueerd om een
specifieke functie uit te oefenen. Orgaanstelsels bestaan uit een aantal organen en weefsels die
samen bijdragen aan 1 of meer vitale functies in het lichaam.
Definitie van de begrippen ‘milieu intérieur’ en ‘ homeostase’.
Het lichaam bestaat uit drie basisonderdelen: cellen, tussenruimte (interstitium) en de bloedbaan. Het
doel van het lichaam is om de cellen in leven te houden. Dit doe het lichaam door het interne milieu in
balans te houden, ondanks dat de omgeving van het mechanisme verandert. Dit wordt homeostase
genoemd. Om de homeostase te handhaven moet het lichaam stoffen kunnen opnemen en
uitscheiden.
Elke cel heeft een omhulsel: een celmembraan die een selectieve barrière vormt voor de stoffen die
binnenkomen of afgevoerd worden. Deze eigenschap, met name selectieve permeabiliteit, maakt het
1
,mogelijk dat de celmembraan controleert welke stoffen in en uit de cel gaan en bijgevolg de
samenstelling van het interne milieu reguleert.
De inwendige omgeving is het vocht dat de lichaamscellen spoelt. Men noemt dit interstitiële- of
weefselvloeistof.
Milieu intérieur: de samenstelling van lichaamsvloeistoffen. Wat er om onze cellen heen zit.
Homeostase: Het reguleren van de samenstelling van het milieu intérieur.
Voorbeelden zie door homeostatische regelmechanisme gehandhaafd moeten worden:
kerntemperatuur, zuurgraad van lichaamsvloeistoffen, bloedsuikergehalte, bloeddruk.
Het regulatiesysteem heeft drie basiscomponenten:
1. Detector: detecteert veranderingen;
2. Controlecentrum: controleert de waarden waarbinnen het wordt gehandhaafd, ontvangt
berichten vanuit de detector;
3. Effector: controlecentrum geeft wijzigen of opdrachten door aan de effector.
Bijvoorbeeld: thermostaat (detector) en de ketel (effector).
2
,Negatieve en positieve feedbackmechanismen met elkaar vergelijken.
Negatieve feedbackmechanisme betekent dat elke verandering van het regulatiesysteem die zich
verwijdert van de normale waarde wordt tenietgedaan. Indien een variabel stijgt, laat negatieve
feedback het terug stijgen tot het normale niveau.
Voorbeeld: Als de lichaamstemperatuur zakt, wordt dit waargenomen door de uiteinde van
gespecialiseerde temperatuurgevoelige zenuwen in het hypothalamus, waar zich het regelcentrum
voor de lichaamstemperatuur bevindt. Dit laat op zijn beurt weer effectoren in gang zetten:
o Skeletspieren gaan trillen;
o Bloedvaten in de huid vernauwen om bloedcirculatie en warmteverlies van de perifere
ledematen te verminderen;
o Gedragsveranderingen van het individu: kleding aantrekken, in elkaar duiken.
De meeste homeostatische processen worden door negatieve feedback gereguleerd om plotselinge
veranderingen in het milieu intérieur te voorkomen.
Positieve feedbackmechanisme is een versterkt mechanisme, waarbij er maar een paar in het lichaam
bestaan. Hierbij doet de stimulus de respons progressief toenemen, zodat de stimulus aanhoudt, en
de respons progressief wordt versterkt. Voorbeelden zijn bloedstolling en de baarmoedercontracties
bij de bevalling (zie bladzijde 7 voor uitleg bevalling).
De functies van de transportsystemen in het lichaam globaal beschrijven.
Transportsystemen zorgen ervoor dat alle lichaamscellen in verbinding staan met zowel mogelijke
ondersteunende stoffen alsook de mogelijkheid bieden om afvalproducten te scheiden. Hierbij zijn het
bloed, de bloedsomloop en het lymfoïde systeem betrokken.
o Bloed.
Transporteert vloeistoffen door het lichaam. Het bloed bestaat uit twee componenten: plasma
(vloeibaar deel) en bloedcellen (vast deel).
➢ Plasma bestaat uit water met daarin opgeloste stoffen, zoals voedingsstoffen, zuurstof en
afvalproducten.
➢ Bloedcellen worden in drie soorten onderscheiden: erytrocyten, rode bloedcellen die
zuurstof vervoeren. Leukocyten, witte bloedcellen, groter en minder talrijk dan erytrocyten,
voor de afweer en bescherming infectie. Trombocyten, bloedplaatjes, van belang bij
bloedstolling.
o Bloedsomloop / cardiovasculair systeem.
Bestaat uit bloedvaten en het hart.
Er zijn drie soorten bloedvaten:
➢ Arteriën (slagaders), vervoeren bloed vanuit het hart.
➢ Venen (aders), vervoeren bloed terug naar het hart.
➢ Capillairen (haarvaatjes), verbinden arteriën en venen. Zijn kleine vaatjes met een dunne
wand van slechts één laag, waardoor uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefsel kan
plaatsvinden. Zoals voedingsstoffen, zuurstof en afvalproducten van cellen.
Het hart is een spier met vier kamers die het bloed door het lichaam pompt en bloeddruk op peil
houdt. De hartspier werkt onwillekeurig en staat niet onder bewuste controle. In rust trekt de hartspier
ongeveer 65 à 75 keer per minuut samen. Frequentie neemt toe als behoefte aan zuurstof groter
wordt. Hartslagfrequentie noemen we de pols. Pols is het best waarneembaar doordat een
oppervlakkig lopende arterie tegen het polsgewricht aangedrukt kan worden.
o Lymfoïde.
Bestaat uit lymfevaten die beginnen blind eindigende buisjes in de interstitiële ruimte tussen de
capillairen en weefselcellen. Structuur lijkt op die van venen en capillairen, maar de poriën in de
wanden zijn groter. Lymfe is een weefselvloeistof dat ook materiaal bevat dat is afgevoerd van
weefselruimten, zoals plasma-eiwitten en soms bacteriën en celafval. Lymfe wordt via de lymfevaten
teruggevoerd naar de bloedsomloop nabij het hart. Op het verloop van de lymfevaten bevinden zich
ophopingen van lymfeklieren. Hier wordt lymfe gefilterd en worden microben en andere stoffen
verwijderd. Het lymfoïde zorgt ook voor de productie en rijping van de lymfocyten, de witte bloedcellen
die betrokken zijn bij het immuunsysteem.
3
, De functies van het zenuwstelsel en het endocriene stelsel van interne communicatie globaal
beschrijven.
Bij interne communicatie spelen het zenuwstelsel en het endocriene stelsel de hoofdrol: ze handhaven
de homeostase en reguleren vitale lichaamsfuncties. Voor het milieu extérieur beschikt het lichaam
over verbale en non-verbale mogelijkheden, welke allemaal afhankelijk zijn van het zenuwstelsel.
o Zenuwstelsel.
Snelwerkend communicatiesysteem. Het centrale zenuwstelsel bestaat uit:
1. De hersenen, gelegen in de schedelholte;
2. Ruggenmerg, lopend van schedelbasis tot in de lumbale streek (onderrug). Het ligt in de
beenderen van de ruggengraat.
Het perifere zenuwstelsel bestaat uit vertakkende zenuwvezels:
➢ Sensorische/afferente zenuwen: geven signalen van het lichaam naar de hersenen;
➢ Motorische/efferente zenuwen: geven signalen van de hersenen naar de effectorganen zoals
spieren en klieren.
Somatische zintuigen detecteren vier prikkels: pijn, tast, warmte en kou. Deze bestaan uit
gespecialiseerde sensorische receptoren op de uiteinde van de zenuwvezels van de huid.
Zenuwuiteinden, gelegen in spieren en gewrichten, reageren op houdingsverandering en zorgen voor
handhaving van houding en evenwicht. Weer andere zintuigelijke receptoren worden geactiveerd door
prikkels van interne organen en reguleren vitale lichaamsfuncties, zoals hartslag. Dergelijke
receptoren zenden na stimulatie impulsen via sensorische zenuwvezels.
Zenuwen communiceren met elkaar via een chemische stof (neurotransmitter).
Reflexen zijn snelle, buiten de wil om verlopende en meestal beschermde motorische antwoorden op
specifieke stimuli: pupilvernauwing bij fel licht en terugtrekken vinger bij heet oppervlak.
o Endocriene stelsel.
Bestaat uit stelsel van afzonderlijke klieren die verspreid door het lichaam liggen en scheiden
hormonen af in het bloed. Endocriene klieren reageren op het gehalte van bepaalde stoffen in het
bloed, waaronder glucose, ionen en speciale hormonen. De hormoonspiegels worden gereguleerd via
negatieve feedbackmechanisme.
In hoofdlijnen beschrijven hoe het lichaam stoffen absorbeert.
Opgenomen worden zuurstof, water en voedingsstoffen.
o Zuurstof wordt gebruikt voor de chemische reacties waaruit energie vrijkomt uit
voedingsstoffen. Zuurstofgehalte buitenlucht is ongeveer 21%, rest is stikstof. Lichaam haalt
stiktof uit eiwithoudend voedsel, zoals vlees en vis. Lucht komt bij het ademen binnen via de
pharynx (keel), larynx (strottenhoofd), trachea, twee hoofdbronchiën en kleinere bronchiën.
Vertakkingen eindigen in alveoli (longblaasjes), waar uitwisseling van gassen in de longen
plaatsvindt.
o Voedingsstoffen: water, koolhydraten, eiwitten, vetten, vitamines en mineralen. Belangrijk voor
gezondheid en cel - opbouw, -groei en -herstel. Onmisbaar voor handhaving vochtbalans,
toevoer energie en toevoer van de bouwstenen.
Het spijsverteringsstelsel heeft als functie voedsel afbreken en verteren om het geschikt te
maken voor absorptie in het bloed en gebruik door de lichaamscellen. Het bestaat uit het
maag-darmkanaal en bijbehorende organen.
Maag-darmkanaal: buis die begint in de mond, via pharynx, slokdarm, maag, dunne darm,
dikke darm, rectum en anus.
Bijbehorende klieren: speekselklieren, alvleesklier en lever. Speeksel- en alvleesklier
synthetiseren en scheiden spijsverteringsenzymen af, die belangrijk zijn voor afbraak voedsel.
Lever scheidt gal.
Metabolisme
Het geheel van chemische processen in het lichaam. Er zijn er twee:
1. Anabolisme: opbouw of synthese van grote complexe stoffen;
2. Katabolisme: afbraak van stoffen om energie vrij te maken en grondstoffen te vormen voor
anabole processen naast afvalstoffen die kunnen worden uitgescheiden. Voornamelijk
koolhydraten en vetten.
4