Verhalen vertellen en vragen stellen
Geestelijke Stromingen
Geestelijke stromingen: Hindoeïsme.
1. Ontstaan van het hindoeïsme in historische context.
1.1. Ontstaan van het hindoeïsme.
De naam hindoeïsme is afgeleid van Indus, naar de zogenaamde Indusbeschaving. Men
gaat ervan uit dat het 'officiële' hindoeïsme is ontstaan met het op schrift stellen van
de Veda's, de belangrijkste teksten in het hindoeïsme. Dit gebeurde rond 1000 vóór Christus.
Dit op schrift stellen van de Veda's gebeurde in dezelfde tijd dat de Ariërs, een
bevolkingsgroep uit Zuid-Rusland/Centraal-Azië, de Indusbeschaving vernietigde. Deze
Indusbeschaving was gesitueerd in het huidige Pakistan en India. Uit opgravingen is
gebleken dat deze beschaving vooral was gebaseerd op landbouw en handel.
De Ariërs waren echter nomadenstammen en erg bedreven in oorlog voeren. Daardoor kon
het gebeuren dat een betrekkelijk laagontwikkeld volk een cultuur kon overwinnen die veel
hoger ontwikkeld was.
Beide bevolkingsgroepen hadden hun eigen religie en rituelen. In de Induscultuur werd de
moedergodin aanbeden, een vruchtbaarheidssymbool. Daarnaast werden vooral dieren en
vaak ook bomen aanbeden. De Ariërs aanbaden vooral natuurfenomenen zoals donder,
bliksem, de maan en de zon.
Langzamerhand vermengden de religies van de Indusbeschaving en de Ariërs zich met
elkaar en ontstond geleidelijk de religie die wij nu hindoeïsme noemen. Omdat de Ariërs zich
door hun overwinning verheven voelden boven de andere bewoners, voelden zij de behoefte
om zich te onderscheiden van de rest. Zo ontstond het kastenstelsel.
1.2. Het kastenstelsel.
Het kastenstelsel houdt in dat de samenleving is verdeeld in groepen. Voor deze groepen
gelden eigen regels op sociaal en religieus gebied. Belangrijk is in ieder geval dat:
je alleen mag trouwen met iemand uit je eigen kaste
je alleen mag eten met mensen uit je eigen kaste
beroepen zijn verbonden aan een bepaalde kaste
de religieuze plichten (dharma) waaraan je moet voldoen, zijn verbonden aan je kaste.
Er zijn vier groepen binnen het kastenstelsel. De hoogste kaste is tegelijkertijd ook de
belangrijkste en heeft het meeste aanzien. Hoe lager de kaste, hoe lager het aanzien.
De vier officiële kasten zijn:
de priesters en geestelijken (brahmanen)
de strijders/de wereldlijke macht (kshatriya's)
handelaren, handwerkers en boeren (vaishya's)
de dienaren/onderdanen (shudra's).
Er is ook nog een vijfde, onofficiële kaste, die van de onaanraakbaren (chandala's). Officieel
is deze groep kasteloos, wat betekent dat ze formeel ook niet tot het kastenstelsel behoren.
De priesters en geestelijken hebben de geestelijke en religieuze macht. Zij hebben ook de
verantwoordelijkheid voor het onderwijs aan de twee kasten onder hen. Voor brahmanen
geldt een totaal verbod op geweld.
,De kshatriya's zijn van oudsher de strijders, de vechters. Tegenwoordig horen daar ook de
bestuurders bij. Zij hebben de taak om het land te verdedigen en besturen. In tegenstelling
tot de geweldloze priesters, mogen kshatriya's juist wel geweld gebruiken.
De vaishya's zijn van oudsher de herders die het vee hoedden. Later werd deze kaste
uitgebreid met boeren, handelaren en ambachtslieden. De scheiding tussen de drie hiervoor
beschreven kasten en de andere twee kasten is enorm. Alleen de mensen uit de drie
hoogste kasten hebben recht op onderwijs en mogen meedoen aan religieuze ceremonies.
De twee laagste kasten, de shudra's en de chandala's, worden gezien als het uitschot van de
samenleving.
Deze laagste kasten bestaan (oorspronkelijk) uit de bewoners van de Indusvallei die door de
Ariërs werden onderworpen. De shudra's staan in dienst van de hogere kasten. Zij werken
als dienaars. Het zijn tweederangs burgers en hebben geen rechten. Toch zijn er genoeg
voorbeelden van shudra's die rijkdom hebben vergaard en het hebben gemaakt in het leven.
De chandala's vallen officieel buiten het kastensysteem. Zij zijn een ondergeschikte groep in
de samenleving. Deze groep is een van de grootste kasten. Zij mogen alleen het
allersmerigste werk doen. Alle beroepen waar men met bloed in aanraking komt of met de
dood, worden uitgeoefend door chandala's.
In de drieduizend jaar dat het kastensysteem heeft bestaan, zijn er talloze mensen geweest
die geprotesteerd hebben tegen dit systeem en dan vooral tegen het vreselijke lot van de
shudra's en de chandala's. In de praktijk is het echter erg lastig om het systeem vaarwel te
zeggen.
2. Beginselen en kerngedachten.
Het hindoeïsme is een veelzijdige godsdienst die heel veel verschillende stromingen kent.
Verschillende stromingen leggen verschillende accenten en binnen de verschillende
stromingen zijn er vaak ook weer verschillende opvattingen. Juist vanwege de vele
verschillen is het hindoeïsme een zeer tolerante religie. Er is geen leer die van hogerhand is
vastgesteld en waar iedereen zich aan dient te houden, iedereen bepaalt zelf wat hij of zij
gelooft. Ondanks de vele verschillen tussen hindoes, zijn er wel enkele zaken die voor alle
hindoes gelden en die de basis vormen voor het hindoeïsme.
2.1 Geloof in meerdere goden?
Het hindoeïsme wordt vaak als polytheïstische godsdienst gezien. Dit betekent dat hindoes
geloven dat er meerdere goden zijn. Toch is voor hindoes één god het belangrijkst.
,Hindoes gaan ervan uit dat al deze goden terug te voeren zijn op één eerste god en deze
wordt Brahman genoemd. Er zijn hindoes die geloven dat deze Brahman een echt persoon
is. Andere hindoes zijn ervan overtuigd dat Brahman geen persoon is, maar een soort
energie of oerkracht.
Uit Brahman is alles ontstaan, het is een scheppende kracht. Ook de mensen zijn uit
Brahman ontstaan. Hindoes geloven dat er in ieder mens een stukje van deze oerkracht of
deze scheppende kracht is overgebleven. Dit stukje oerkracht in de mens
wordt Atman genoemd.
Het doel van het leven is dat een mens na zijn sterven weer één wordt met het goddelijke;
het Atman wordt dan weer verenigd met het Brahman.
2.2 Reïncarnatie en verlossing.
Hindoes geloven in reïncarnatie. Het leven dat iemand leeft, is afhankelijk van zijn vorige
leven. Hoe beter iemand zijn vorige leven heeft geleefd, hoe beter hij in het volgende leven
terugkomt.
Binnen het idee van reïncarnatie is karma een belangrijk begrip. Karma is het geheel van
iemands daden; de goede en slechte. Iemands karma bepaalt hoe hij in een volgend leven
terugkomt.
Of iemands karma goed is, wordt bepaald door de manier waarop hij zijn religieuze plichten
heeft vervuld. Deze religieuze plichten worden dharma genoemd. De religieuze plichten die
iemand moet vervullen, zijn afhankelijk van de kaste waartoe iemand behoort.
Het uiteindelijke doel van hindoes is moksha. Moksha is de verlossing uit de kringloop van
het leven en de wedergeboorten, de samsara. Het is het moment waarop het Atman weer
met het Brahman wordt verenigd.
3. Goden en rolmodellen.
In het hindoeïsme zijn de vele goden erg belangrijk. Daarnaast is er ook een belangrijke rol
weggelegd voor guru's en sadhu's.
De meest belangrijke 'personen' in het hindoeïsme zijn de goden. Goden kennen veel
verschijningsvormen. Zo kan een god een mannelijk of een vrouwelijk voorkomen hebben en
kunnen ze zich laten zien in de gedaante van een dier.
Het hindoeïsme kent duizenden goden. Het verschilt per streek, dorp of huishouden welke
god er aanbeden wordt. Veel hindoes hebben een persoonlijke god die ze aanbidden in het
puja-ritueel. Toch zijn er enkele goden die voor alle hindoes belangrijk zijn of die buiten het
hindoeïsme ook bekend zijn.
3.1. De god Brahma.
Brahma is de schepper-god. Brahma laat de scheppende kracht van Brahman zien. Hij heeft
het universum geschapen.
, Brahma is een sterfelijke god. Als hij sterft, zal volgens het hindoeïsme het universum
vergaan. Er komt dan een nieuwe Brahma die een nieuw universum zal scheppen. Een
cyclisch wereldbeeld is hierin duidelijk herkenbaar.
Brahma wordt altijd afgebeeld met vier hoofden. Deze hoofden staan voor de vier belangrijke
boeken van het hindoeïsme en de vier (oorspronkelijke) kasten.
3.2. De god Vishnu.
Vishnu is de godheid die de wereld in stand houdt. Elke keer als er een ramp lijkt te
gebeuren, komt Vishnu naar de aarde om deze te redden. Hij komt in de vorm van een
avatar. Een avatar is een verschijningsvorm van een godheid. Zo zijn van Vishnu tien
avatars bekend.
De tiende avatar van Vishnu is een bijzondere. Deze avatar is namelijk nog niet naar de
aarde gekomen. Het is Kalki. Deze god zal naar de aarde komen als deze bijna is vergaan
en zal de gelovigen berechten en zorgen dat er weer een goed tijdperk aanbreekt.
Vishnu staat bekend als een vriendelijke god en staat voor het goede en het mededogen. Hij
wordt altijd afgebeeld in het blauw.
3.3. De god Shiva.
Een andere belangrijke god is Shiva. In tegenstelling tot Vishnu is Shiva de vernietiger van
de aarde. Het is een woeste god die altijd wordt afgebeeld met kettingen en schedels.
Shiva is een witte god en draagt ook altijd witte kleding en heeft witte attributen bij zich.
Opvallend is dat hij een derde oog heeft, te herkennen aan een stip op zijn voorhoofd.
Een (geestelijke) zoon van Shiva is Ganesha. Ganesha is de god met het olifantengezicht en
vier armen. Hij neemt hindernissen weg en daarom wordt hij veelal aanbeden voordat
iemand op reis gaat, een nieuw huis gaat bouwen of een andere belangrijke stap gaat
nemen.
3.4. Guru’s en sadhu’s.
Een guru (ook wel goeroe) is vaak een leraar die een grote schare volgelingen heeft. Bij zijn
volgelingen staat hij in hoog aanzien. In enkele gevallen wordt een guru gezien als een
vertegenwoordiger of afgevaardigde van een bepaalde god.
Een sadhu is een heilige man die dicht bij de verlossing staat. Hij heeft een zodanig leven
geleid dat hij bijna is losgekomen van de eeuwige kringloop van wedergeboorten en is
daarom een voorbeeld voor andere hindoes.
4. Belangrijke geschriften.
Het hindoeïsme kent een aantal belangrijke en bepalende geschriften. Dit zijn:
De Veda's
De Brahmana's
De Aranyaka's
De Upanishads
Mahabharata en Ramayana.
4.1. De Veda’s.