Hoorcolleges Staatsrecht
Hoorcollege 1
Uitgangspunten en rechtsbronnen
Machtenscheiding
Dit kent een functioneel en organisatorisch aspect. Drie functies: wetgeving bestuur en
rechtspraak. Organisatorisch: regering, parlement en rechterlijke macht.
Dit idee is verankerd in de constitutie in zeer veel landen. Deze scheiding is nooit helemaal
absoluut. Er zijn altijd machten die elkaar beïnvloeden en elkaar ook nodig hebben voor het
voltooien van hun taken.
Organisatorische scheiding: art. 58, 71, 72, 43, 44, 49, 177 GW
Geen absolute scheiding (checks and balances): art. 81, 89, 105, 91, 117, 118, 42 (ministeriele
verantwoordelijkheid) GW en vertrouwensregel (de regel dat het parlement dmv een motie
van wantrouwen een minister kan doen aftreden). De checks and balances zie je vooral bij de
regering en het parlement. Bij de rechterlijke macht gaat men veel sterker uit van een
functionele en organisatorische scheiding.
Art. 188 benoemingsprocedure Hoge Raad: parlement doet een voordacht en regering
benoemt. Wel maakt de Hoge Raad een aanbeveling van een aantal personen.
Rechtsbronnen
Grondwet: Ook hier gelden de grondrechten, welke ook belangrijk zijn, zoals petitierecht.
Meer belangrijk is natuurlijk de samenstelling van de staat.
het Statuut: Dit betreft de samenstelling van het koninkrijk.
organieke wetten en organieke regelingen:
Verdragen: bijv. EHRM verdragen en andere internationale akkoorden, bijv. met betrekking
tot rechten van mensen.
EU-Verdragen: Dit kan betrekking hebben op democratisch waarden en de rechtstaat.
Ongeschreven rechten: Dit kan erkend zijn door de regering en parlement als rechtsregels.
Deze kennen een ruimere en beperkte opvatting, alhoewel de beperkte de voor voorkeur heeft.
Ook is er praktijk/precedent werking, is het een rechtsovertuiging en een noodzaak (opinio
necessitatis). Bijv. de vertrouwensregel en conventie van 1868.
Ook zijn er mensen die meer willen en ook rechtsregels zien in de jurisprudentie van de
rechter. Dit is dus een meer ruimere benadering ipv de beperkte opvatting, zoals hierboven
vermeld.
Rechter en politiek (in de VS)
Marbury Vs Madison. De rechter mag wetten toetsen aan de Grondwet. Daarnaast houdt de
rechter zich ook niet bezig met politieke vraagstukken. Maar wat zijn politieke vraagstukken?
,Hierbij zijn 2 belangrijke criteria (in de VS):
1 Zijn er concrete en bruikbare rechtsnormen voor de rechter aanwezig
2 Duidelijk aanwijsbaar dat politieke organen zelf moeten beslissen?
Political question in Nederland:
- volgens art. 112 GW en de objectum litisleer (de bevoegdheid van de burgerlijke rechter is
afhankelijk van recht waarin de aanlegger vraagt te worden beschermd)
- verkiezingsafspraak Elsloo 1971: een politiek geschil tussen gemeenteraadsleden en stelt de
HR dat de rechter hier niet over mag beslissen, aangezien het te politiek was.
HR Afghanistan: politieke afweging niet door de rechter
HR Waterpakt: geen bevel tot wetgeving.
Rechtbank Den Haag 2012 ESM Verdrag: goedkeuring van EU-verdrag voor het oprichten
van noodfondsen. De PVV verzette zich deze dit verdrag en stapte naar de rechter om een
verbod te krijgen om dat verdrag af te keuren. Dit is natuurlijk kansloos; de rechter beslist niet
over dergelijke politieke kwesties.
Urgenda arrest: er wordt geen bevel tot wetgeving geëist, maar een reductie van de CO2. Hier
had de rechter echter niet echt een goede wet of norm om de toetsen of de staat onrechtmatig
handelde.
Hier verklaart de rechter zich dus wel bevoegd, maar de rechter stelt wel dat het gaat om
politieke besluitvorming en dat de rechter zich daarbuiten moet houden.
Hoorcollege 2
De koning en de monarchie
De oude grondwet was sterk monarchaal. De koning kon hier 2 betekenissen hebben: de
koning persoonlijke (bijv. met erfopvolging) en de constitutionele koning (bijv. de koning
sluit verdragen). Er was ook sprake van ‘De Kroon’, hiermee wordt het koningschap bedoeld.
In de nieuwe grondwet wordt de koning veel minder genoemd. Ook komt er een nieuwe
terminologie. De koning is de koning persoonlijk en voor de constitutionele koning is dit het
koninklijk besluit. In principe is dit eigenlijk de regering, waar de koning ook deel van
uitmaakt. In een aantal bepalingen wordt echter de koning genoemd, terwijl ze de regering
bedoelen. Het is dus niet altijd even consistent (82-87 GW).
Twee functies van de koning
De koning is in eerst plaats het staatshoofd (staat niet in gw). Deze positie wordt overwegend
bepaald door het feit dat hij tezamen met de ministers het orgaan regering vormt. De koning is
dus 1: staatshoofd en 2: deel (geen hoofd) van de regering. Als de koning in de regering
handelt, heeft hij altijd een handtekening van een minister nodig (contraseign). Als
staatshoofd besluit hij niet samen. Natuurlijk is de koning ook een privé persoon.
,De koning is onschendbaar
Art. 42.2 GW stelt dat de koning onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk. Dit kent
twee aspecten: onverantwoordelijkheid (de leden van het parlement mogen de koning niet ter
verantwoording roepen of hem betrekken bij debatten, maar ministers aanspreken) en
immuniteit (strafrechtelijke immuniteit, maar alleen intern niet extern (buitenland). De koning
is wel aansprakelijk voor bijv. schade in civiele procedures).
De koning in onschendbaar en het is op basis van erfelijkheid, dus zijn rol kan ook maar heel
beperkt zijn. Hij legt geen verantwoording af, hij heeft geen democratisch legitimiteit, hij
wordt niet benoemt, etc.
Ministeriele verantwoordelijkheid
De ministers zijn verantwoordelijk voor het handelen van de koning EN het contraseign van
een minister, waardoor die minister verantwoordelijk is. Als staatshoofd heeft de koning geen
contraseign nodig en werkt de ministeriele verantwoordelijkheid ook minder. Hetzelfde geldt
voor de koning als privé persoon, waar de minister incorrect handelen niet echt goed kunnen
stoppen.
Art. 41 GW. Alleen als het openbaar belang wordt geraakt door het privé handelen van de
koning, dan is de minister president verantwoordelijk. Deze MP bepaalt ook wanneer iets
openbaar belang is.
Koning als staatshoofd
In de Grondwet staat niet dat de koning staatshoofd is. Art. 41 GW heeft hier echter wel
betrekking op. De koning richt zijn hofhouding in.
De functie staatshoofd heeft 2 aspecten:
- Buitenlandse betrekkingen: Vroeger had de koning hier een goede vinger in de pap, omdat
andere landen ook vorstenhuizen hadden en die waren allemaal familie van elkaar. Nu doen
de ministers meer de buitenlandse betrekkingen.
- Binnenlandse aangelegenheden: De koning is deel van de regering, maar vervult geen rol
meer bij de kabinetsformatie. Dit bepaalt de Tweede Kamer nu (wie wordt de formateur, wie
de informateur).
Daarnaast is de koning met betrekking tot de binnenlandse aangelegenheden vooral
representatief. Het is meer een symboolfunctie voor de eenheid van de staat. De koning dient
een voorbeeldfunctie te vervullen en integer te zijn. Verder heeft de koning ook een
ondersteunende dienst: Dienst Koninklijk Huis. Deze dienst wordt door de koning zelf
benoemt. Dit gebeurt echter wel in de algemeen belang (minister is dus verantwoordelijk) (zie
ook 41 GW). Hier zitten echter wel risico’s aan vast, zoals de Greet Hofmans Affaire,
Greet Hofmans Affaire: Greet Hofmans stelde dat zij mensen kon genezen doordat ze
stemmen hoorde van God. Zij ging zich met de politiek bemoeien en probeerde zo invloed op
het kabinet uit te oefenen. Binnen het koningshuis kreeg je dus een kamp pro Hofmans en anti
Hofmans en was er praktisch een soort crisis binnen het koningshuis. Uiteindelijk moesten
Hofmans en andere personen die pro Hofmans waren vertrekken.
, Hoorcollege 3
Koning in de regering
Art. 42 en 47 GW
Dit betreft een meer historische ontwikkeling. Eerste kon de koning alles alleen besluiten,
daarna komt het contraseign in de grondwet en de ministeriele verantwoordelijkheid. Dit moet
leiden tot een ander positie van de koning. Dit duurt in NL ietsje langer, omdat de koning
moeite had met erkennen dat ze gelijk zijn aan de ministers. In het begin van de 20e eeuw
begint het koningschap pas een beetje te veranderen, maar de koning was nog wel enigszins
dominant in de regering en vond soms dat hij nog wel de vrijheid had om te weigeren te
tekenen. Dit was ook zichtbaar bij het veroordelen van oorlogsmisdadigers. De regering wilde
de doodstraf, maar de koningin was het daar niet mee eens.
GW 1983: de koning heeft het recht om te adviseren, aan te moedigen en te waarschuwen. De
koning heeft in de regering slechts een adviesrol. De ministers beslissen. Dit kun je echter niet
controleren, want het beraad tussen de koning en de ministers is geheim. Wel wordt gesteld
dat de koning te weinig democratisch gelegitimeerd om mee te beslissen in de regering. Als je
dit volgt, dan dient de koning eigenlijk altijd te tekenen.
Sommigen stellen dat de koning onder sommige omstandigheden wel mag weigeren. Ten
eerste heeft ook de koning een geweten en mag hij weigeren als het in strijd is met het
geweten. Ten tweede legt de koning een ambtseed af om de (grond)wet te handhaven. Als iets
in strijd is met de (grond)wet, dan mag je weigeren. Ten derde is de koning een neutraal
persoon en die moet ook conflicten kunnen oplossen, maar dat wil niet zeggen dat hij die
bevoegdheden mag/moet uitoefenen.
Dus de koning, gelet op de erfelijke positie, onschendbaarheid en tekort aan democratische
legitimatie, moet de koning gewoon ondertekenen. Oplossing: koning uit de regering en
slechts als adviesorgaan benoemen en als staatshoofd (symbool).
Leden van het koninklijkhuis
Art. 39 GW: de wet regelt wie lid is van het koninklijkhuis. Een deel van die familie kan de
koning opvolgen. De familieleden van koning is in beginsel particulier, maar niet altijd, want
het gaat ook om het aanzien van de koning. Dus in hoeverre zijn de ministers
verantwoordelijk voor de familieleden? Wanneer het handelen het openbaar belang raakt, dat
kan sprake zijn van ministeriele verantwoordelijkheid.
Je wil de kring van het koninklijkhuis beperken door die verantwoordelijkheid, anders ben je
voor neven en nichten ook verantwoordelijkheid. Het moeten alleen degenen zijn die heel
dicht bij de koning staan. Deze verantwoordelijkheid wordt door de minister president
gedragen. De minister is hier niet verantwoord voor het handelen van die personen, maar door
zijn eigen handelen, wanneer hij bijv. niet op tijd ingrijpt of ze niet in het gareel houdt.