Samenvatting Grondslagen van het Recht
Week 1: Natuurrecht en Rechtspositivisme
Natuurrechtsleer en rechtspositivisme zijn twee scholen / perspectieven over recht. Kort
samengevat: bij natuurrechtsleer staat rechtvaardigheid centraal en bij rechtspositivisme gaat het
om wat het recht feitelijk is en hoe het functioneert in de samenleving.
Natuurrecht
Enkel procedurele vereisten zijn onvoldoende om van recht te spreken, het recht dient ook aan
materiële vereisten te voldoen (bijv. beginselen) inhoud van het recht (legitimiteit). Morele
principes kunnen fungeren als kritische toets van het positieve recht.
Antigone: worsteling tussen bevel van de vorst en gevoel van onrechtvaardigheid. Dat het legaal/
volgens het recht is hoeft niet te betekenen dat het ook legitiem is. Brengt dit in verband met
godsdienst: ook de heerser is onderworpen aan het recht van de Goden.
Praktische manifestaties:
Declaration of Independence (1776). Britse koning George legde belastingen op, maar
burgers waren niet vertegenwoordigd in het Britse parlement – no taxation without
representation. Was in strijd met rechtvaardigheid, legitimiteit, wat er van goed recht en een
goede heerser verwacht mag worden. Verklaarden zich onafhankelijk van de Britten met
formele verklaring. Recht op verzet door onrechtvaardig handelen heerser.
Plakkaat van Verlating (1581). Nederland verklaart zich onafhankelijk van de Spanjaarden –
vroege manifestatie van de Verlichtingsgedachte.
Twee rectorale redes: Redevoering over het regt der opperste magt (1699): de soevereiniteit ligt bij
het volk & Redevoering over de godsdienstvrijheid: vorst kan die niet afnemen.
Kern van het natuurrechtelijke denken:
1. (de overtuiging) dat er een absoluut geldig (universeel) recht bestaat,
2. dat dit recht kan worden afgeleid uit de menselijke natuur of de aard van de werkelijkheid,
- omdat je reden hebt en redelijk denkt kan je dit afleiden
3. dat voor het kennen van dit recht de redelijke vermogens van de mens toereikend zijn,
4. dat er een inhoudelijke toets in de vorm van natuurrechtelijke beginselen wordt gehanteerd
voor de gelding van het positieve recht,
- praktisch: beoordelen of het recht van de vorst legitiem is
5. dat positief recht dat die toets niet kan doorstaan niet als geldig erkend kan worden,
6. dat deze inhoudelijke toets bestaat uit een verzameling van speculatieve en metafysische
ideeën.
Kenmerkend voor natuurrecht:
1. Een status: de absolute gelding (1);
Plato/ Socrates: ideeënleer. Wereld van zintuigen, wat je waarneemt. Maar sommige dingen kan je
niet zien, maar alleen maar bedenken (een cirkel is rond) = wereld van ziel of verstand. Drie levens:
leven voor dit leven – daarin ben je in contact geweest met zuivere vormen, ideeën van waarheid
etc. Toen geïncarneerd in huidige toestand, zintuigen proberen ordelijkheid in te krijgen. Daarna
weer terug naar ideeën wereld. Het goede is goed op zichzelf en dáárom wordt het door de Goden
gekozen. Transcendent natuurrecht (idealisme): we vinden de natuurrechtelijke principes in de
metafysische ideeën – modellen van perfectie die niet zijn af te leiden met de zintuigen.
Er zweven ideeën boven ons rond, via bepaalde geestelijke gesteldheid kan je dat idee waarnemen
en dan proberen dit op aarde te weerspiegelen. Bijv. bij vraag: wat is rechtvaardig? Is overal
universeel, want ideeën zweven boven de wereld zelf. Ideeënwereld die los staat van onze eigen
wereld, bedoeling is dat we de ideeën achterhalen. Voorloper universalisme en natuurrecht.
1
, 2. de bron waaruit het voortvloeit: de natuur (2);
Thomas van Aquino (1225-1274)
Geïnspireerd door Aristoteles. Ging uit van een immanent natuurecht (realisme): we vinden de
natuurrechtelijke principes in de orde van de natuur, waar te nemen met de zintuigen. Uit de natuur
vloeit het natuurrecht voort: dingen hebben een algemene wetmatigheid, geleid door het goddelijk
plan (lex aeterna). De mens kan dit goddelijk plan achterhalen met zijn redelijkheid en leidt hieruit de
lex naturalis (natuurwet) af. Dus: de natuurwet is een afspiegeling van Gods wet. Menselijke wetten
dienen te voldoen aan de natuurwet en dus aan Gods wet.
3. het keninstrument waarmee het gekend wordt: de rede (3);
4. de functie die het vervult: een kritische toets (4 en 5);
Recht dat strijdig is met het natuurecht is niet “geldig” of “geen recht”. Lex iniusta non est lex: een
onrechtvaardige wet, is geen wet.
5. de inhoud die het heeft: metafysische ideeën (6).
Inhoud van de natuurwet: het goede doen, het kwade nalaten. Dat is voor de mens: het zoeken naar
waarheid omtrent God; het leven in gemeenschap met anderen; de vereniging van man en vrouw in
het huwelijk; de opvoeding van de kinderen.
Sociaal contractstheorie
De heerser is alleen legitiem zolang hij de toestemming heeft van degenen over wie geheerst wordt –
idee van democratie. Op het moment dat de heerser dingen doet die ingaan tegen het sociaal
contract, dan is dan breuk en kan de gehoorzaamheid ook opgezegd.
Devine right to rule: de bron van legitimiteit ligt bij God en God heeft de bestuursmacht
overgedragen aan de koning (Lodewijk XIV & Bossuet in Frankrijk, Karel I in Engeland). Breuk met
deze gedachtegang tijdens de Verlichting.
John Locke (1632-1704)
De mens heeft nature bepaalde rechten (natuurrechten), zoals life, liberty en property.
Rechtspositivisme
Er is sprake van recht wanneer regels op de (grond)wettelijk voorgeschreven wijze tot stand zijn
gekomen. Procedure waarop het recht tot stand is gekomen (legaliteit). Niet naar inhoud kijken,
maar naar procedure.
John Austin (1790-1859)
Grondlegger van rechtspositivisme. Rechtspositivisme in zijn meest gesimplificeerde vorm. ‘Recht is
het geheel van bevelen, uitgevaardigd door de soeverein, bedreigd met een sanctie’.
Hans Kelsen (1881-1973)
Problemen met Natuurrecht:
(1) Van Sein naar Sollen (van ‘zijn’ (is) – de werkelijkheid met causale wetten naar ‘zou moeten’
(ought) – het ideaal; normen);
(2) Slechts formele principes (lege formules, als universeel geldt betekent niks voor de praktijk);
(3) Slechts uitingen van gevoel (irrationele gevoelens die niet gerechtvaardigd kunnen worden
en waar geen consensus over bestaat).
Natuurrechtsdenkers zijn wensdenkers. De normen, dat is het recht. De natuur, het zijn, hetgeen er
gewoon is, daar zijn geen normen aan af te lijden. Het natuurrechtsdenken leest normen in de
werkelijkheid, maar volgens Kelsen zijn er geen normen in de werkelijkheid, het is gewoon.
Ontwikkelt een ‘Reine Rechtslehre’ (zuivere rechtsleer): een rechtsleer vrij van alle niet-juridische
elementen;’. Rechtsorde is gebouwd uit allerlei rechtsnormen die een hiërarchische ordening
kennen. Uiteindelijk is al het recht gebaseerd op een ‘Grundnorm’ (grondnorm): deze norm wijst de
hoogste wet (Grondwet) aan als geldig = het rechtssysteem, daaraan mag je niet toetsen. Heeft niks
te maken met politiek of moraal, hij gaat alleen uit van wettelijke normen.
2
, Jeremy Bentham (1748-1832)
Echte rechten krijg je alleen van echte wetten, natuurrechten zijn flauwe kul. Het natuurrechtelijk
denken = een legitimatie om je aan het recht te onttrekken op basis van een hoger moraal/ hoger
recht. Kan gevaarlijk zijn: anarchie (moord op Pim Fortuyn, Ghandi, etc.).
H.L.A. Hart (1907-1992)
Belangrijkste rechtspositivist van de 20e eeuw, maakte een scheiding tussen law and morals, sein en
sollen. Recht is het geheel van sociale feiten (wat de rechter toepast), het recht is gelegen in de
werkelijkheid (dus niet in metafysische principes).
Een rechtsstelsel (of wet) dat onrechtvaardig is, kan men niet de kwalificatie ‘recht’ ontzeggen. Hij
maakt echter onderscheid tussen geldigheid en gehoorzaamheid. Een onrechtvaardige wet is dan wel
geldig, maar dit betekent niet dat men hem moet navolgen.
Pogingen tot aanpassen natuurrecht
Lon Fuller (1902-1978)
Milde natuurrechtsdenker. Probeert “hypothetisch natuurrecht” te verdedigen. Natuurrecht onder
de vooronderstelling dat je vindt dat een rechtssysteem moet voortbestaan.
Het recht heeft een doel, als je dat doel wilt bereiken zal je bepaalde regels of normen in acht
moeten nemen. Het “moeten” is dus een hypothetisch moeten - probeert de sprong van sein naar
sollen te voorkomen (waar Kelsen zoveel kritiek op heeft).
Elk rechtssysteem dient te voldoen aan 8 vereisten (inner morality of the law). Een rechtssysteem dat
niet voldoet aan deze procedurele eisen kan niet voortbestaan als rechtssysteem. Vereisten:
(1) Algemene regels, (2) Inhoud kenbaar, (3) Geldend voor de toekomst, (4) Begrijpelijk, (5) Niet
tegenstrijdig, (6) Niet onmogelijk na te volgen, (7) Niet te veranderlijk, (8) Toegepast door overheid.
Friedrich Hayek (1899-1992)
Verdedigt samen met Perelman het cultuurrecht. Cultuurrecht = het geheel van rechtsbeginselen,
grondrechten en mensenrechten waarover wij in de westerse samenlevingen een zekere mate van
consensus hebben kunnen bereiken.
Het recht, in het bijzonder rechtsbeginselen, kan men verstaan als een “spontane orde”: als “results
of human action but not of design”. In die spontaan gegroeide ordeningen zit een rationaliteit en
perfectie die de capaciteiten van het individu overstijgt.
Normatieve grondslag van het recht wordt gevormd door rechtsbeginselen, grondrechten en
mensenrechten. Geen natuurrecht, maar normatieve consensus in westerse rechtsstaten. Deze
consensus is het resultaat van een ontwikkeling binnen de cultuur: traditionalistisch.
Wat bij Kelsen de grundnorm is (het rechtssysteem, daaraan mag je niet toetsen), zijn bij
cultuurrechten de beginselen. Daar mag je wel aan toetsen.
Verschil natuurrecht en cultuurrecht:
• Het gaat niet om normen met absolute gelding – onveranderlijk en onafhankelijk van plaats
en tijd – maar om een normatieve consensus over de basiswaarden van de westerse
rechtsstaten. Dit is tot op zekere hoogte plaats- en tijdgebonden;
• De normatieve grondslag is niet de rede, maar traditie. Het recht groeit, als product van
samenwerking, door de tijd heen. Het individueel menselijk verstand kan niet worden
losgekoppeld van cultuur en traditie (traditionalistische positie).
Gustav Radbruch (1878-1948)
Voor WOII: rechtspositivist - verdedigde een sterk onderscheid tussen sein en sollen en betoogde dat
de rechter de wet moet toepassen zonder deze inhoudelijk te beoordelen (legisme).
Na WOII: natuurrechtsdenker - rechtspositivisme had het volk weerloos gemaakt tegen willekeurige,
misdadige wetten. Wanneer aan wetten iedere rechtvaardigheid ontbreekt, moeten juristen hieraan
geldigheid ontzeggen.
3