Samenvatting actoren in de strafrechtspleging
2. Politie
Geweldsmonopolie > de bevoegdheid om, als andere middelen falen, overheidshandelen
met gepast geweld af te dwingen.
De politiecultuur is actiegericht en op de werkvloer heerst sterke solidariteit; in gevaarlijke
situaties moeten agenten blindelings op elkaar kunnen vertrouwen. De politieorganisatie is
hiërarchisch ingericht, maar er is sprake van grote discretionaire ruimte: ruimte voor
politiemensen op straat om hun eigen inzicht te volgen en zelfstandig te beslissen.
‘Dichtbijpolitie’/gebiedsgebonden politiewerk > de politie wil verankerd zijn in de lokale
gemeenschap. Tegelijk opereert de politie op zowel nationaal als internationaal niveau.
2.2 Politie in Nederland
In de jaren 60 begonnen er vooral rond Amsterdam steeds meer ongeregeldheden
(provo’s, rellen etc.). De politie reageerde hierop repressief met kritiek van de burgers
tot gevolg. Als reactie hierop volgden wijkagenten om contact tussen burgers en politie te
verbeteren. In 1977 verscheen het rapport Politie in verandering (POS), waarin politiechefs
pleitten voor een kleinschalige, in wijkteams georganiseerde politie die dichtbij de burgers
staat en weet wat er speelt (=’dichtbijpolitie’/gebiedsgebonden politiewerk) en hierdoor
werden de eerder ingestelde wijkagenten weer afgeschaft (te specialistisch).
Proactief = het zogenaamde haalwerk, initiatief nemen, in actie komen.
Reactief = het zogenaamde brengwerk, tegenovergestelde van proactief.
Door de decennia heen schaalvergroting vanwege:
1) Criminelen steeds mobieler
2) Politieministers zagen voordelen in een minder versnipperde organisatie >
gemakkelijker aan te sturen en efficiënter te beheren.
In de jaren 90 stapte de politie af van ‘de brede basispolitietaak’, het idee dat alle
politiemensen in de basispolitiezorg alle soorten werk moesten doen. De ‘gebiedsgebonden
politiezorg’ (GPZ) ontstond. Hierbij werden gebiedsagenten gekoppeld aan een werkgebied
dat zo’n vijf- tot tienmaal kleiner was dan een wijkteam. Zij moesten sociale netwerken
opbouwen en onderhouden en problemen in de wijk d.m.v. een integrale aanpak oplossen
en voorkomen.
Digitalisering van de samenleving heeft invloed op de aard en omvang van criminaliteit en op
de werkwijze van de politie.
Sensing = geautomatiseerde waarneming via sensoren en camera’s.
Intelligence = geanalyseerde informatie op grond waarvan beslissingen over de uitvoering
van de politietaak worden genomen > eerst een goede probleemanalyse, dan pas in actie.
o IGP = informatiegestuurde politie (probleemgericht)
Big Data = de voordelen van digitalisering: de grote hoeveelheden beschikbare informatie
die voortkomt uit social media.
,Omdat de digitalisering ook voor nieuwe mogelijkheden voor criminelen zorgt zijn er veel
nieuwe afdelingen binnen de politie ontstaan, zoals High Tech Crime en Cybercrime Teams.
Dit proces van centralisatie leidde tot een landelijke politie die is georganiseerd in tien
regionale eenheden en een landelijke eenheid, het geheel onder leiding van 1 korpschef.
2.3 Politiewerk
De taken van de politie bestaan uit:
1) Handhaven van de rechtsorde
a. strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde
b. handhaven van de maatschappelijke/openbare orde
2) Hulpverleningstaak: noodhulp
3) Opsporen van strafbare feiten
Handhaven van de rechtsorde
Het in stand houden van de legitieme maatschappelijke verhoudingen en aanspraken. Twee
invalshoeken. Deze zijn wel te onderscheiden, maar niet te scheiden. Strafrechtelijke
handhaving van de rechtsorde typeert de politie het meest: handhaving met gebruikmaking
van wettelijke dwangmiddelen en bijzondere opsporingsbevoegdheden. Het handhaven van
de maatschappelijke/openbare orde omvat het in stand houden van de normale fysieke en
sociale patronen in de publieke ruimte > blauw op straat.
De essentie van politie is sociale controle: het toepassen van positieve of negatieve sancties
met als oogmerk het gedrag van anderen in overeenstemming te houden of brengen met de
standaarden die gelden binnen de groep.
o Informele sociale controle = krijgt vorm en inhoud door de activiteiten van mensen
onderling. Men is niet expliciet bezig met sociale controle, maar onbewust zorgen ze
voor, letten op en corrigeren ze elkaar.
o Formele sociale controle = wordt uitgevoerd door mensen die op grond van regels in
de samenleving dit als speciale taak hebben.
Twee essentiële hulpmiddelen politie:
1) Informatie (+ informatie burgers en andere instanties)
2) Gezag en macht = bevoegdheden (+ gezag en macht burgers en andere instanties)
, Volgens het Inrichtingsplan Nationale Politie (2012) kent basispolitiewerk vier
hoofdprocessen:
intake
1) Intake en service: receptiefunctie, opvang publiek, opnemen aangiften.
2) Noodhulp: surveillance waarbij politiemensen op verzoek van de meldkamer
reageren op hulpverzoeken die geen uitstel kunnen verdragen.
3) Handhaving: van openbare orde en wet- en regelgeving.
4) Opsporing: van strafbare feiten.
- “Duaal politiebestel” (Terpstra en van Stokkom, 2015)
o Politie richt zich meer op noodhulp en opsporing
o Toezicht en handhaving steeds minder kerntaken van de politie
➢ Risico’s m.b.t. geloofwaardigheid, afstand tot burgers, kennis, kwaliteit.
Politiestraatwerk is controle van rechtsregels. Inhoudelijk gezien ligt de nadruk op
verkeerszaken. Noodhulp is sterk incidentgericht politiewerk en bestaat overwegend uit
controle van rechtsregels. Noodhulpagenten hebben niet vaak te maken met misdrijven.
Wijkagenten netwerken met ‘gewone burgers’, mensen met openbare functies in de wijk.
Bij demonstraties of evenementen heeft de politie een speciale orde handhavende taak: het
in goede banen leiden van grote groepen mensen (crowd management). Ook kan een
Mobiele Eenheid (ME) worden samengesteld, die speciaal optreedt bij rellen (crowd
control).
Recherchewerk
- Lokaal (basisteams, districtsrecherche > delicten met hoge impact op het slachtoffer)
- Regionaal (regionale recherche > criminele samenwerkingsverbanden of delicten met
hoge impact op het slachtoffer, gespecialiseerde recherche in divisies)
- Landelijk (Dienst Landelijke Recherche > zware en georganiseerde criminaliteit)
Twee opsporingsmethoden:
1) Een gepleegd delict leidt naar een verdachte > tactische recherche
2) Er is een verdachte aangehouden, waardoor de politie andere delicten kan zoeken bij
de verdachte > forensische opsporing
De politie gaat probleemgericht te werk. Daarnaast is de strategie om samen met anderen
het probleem aan te pakken. De politie onderscheidt drie soorten delicten:
1) Veelvoorkomende criminaliteit (VVC) > diefstal, vernieling etc.
2) High Impact Crime (HIC): misdrijven met een grote impact op zowel slachtoffer als
samenleving > huiselijk geweld, woninginbraak, moord.
3) Criminaliteit die de samenleving ondermijnt > criminele samenwerkingsverbanden.
In hoofdlijnen is de aanpak voor elke delict soort als volgt:
o Incidentgerichte aanpak: voor de snel en eenvoudig af te handelen zaken die niet
planbaar zijn (dronken bestuurder) en voor zaken met maatschappelijke prioriteit
(moord).