Hoorcollege 1
Embryonale periode
● Week 3-4
- Begin specialisatie van de cellen in deze periode. Cellen bestaan uit
verschillende lagen:
● Ectoderm: zenuwstelsel, neuronen, huid
● Mesoderm: skelet, spieren, hart/vaten, inwendige organen
● Endoderm: spijsvertering, longen, urinewegen, klieren
● week 5-8
- snelle groei: ogen, oren, neus, kaken, hals
- knoppen worden armen, benen, vingers, tenen
- reageert op aanraking van buitenaf (door moederhuid heen) → toont
ontwikkeling van zenuwen
Foetale periode
● gedrag vanaf 11 weken
- schoppen, armen buigen, handen en mond openen en sluiten, duimzuigen
- observeren via echo
- toont ook de ontwikkeling van de foetus
● week 13-26
- moeder kan beweging voelen
- vernix (laagje op huid) en lanugo (donshaar) → bescherming van de huid
- neuronen in brein aanwezig
● vanaf week 20
- toename glia cellen → belangrijk voor breinontwikkeling
- hersenen worden in de weken tot aan de geboorte nog 10x zwaarder
- breinontwikkeling gaat heel snel
- → kwetsbaarste periode als er iets misgaat in de zwangerschap
Foetale periode: derde trimester
● tussen week 22-26:
- foetus wordt levensvatbaar
- hersenschors wordt groter
- foetus is langer wakker → slaap- en waakritmes
- begin van persoonlijkheid (bv. heel beweeglijk)
Ontwikkeling van het brein
,Hoorcollege 2
Baby’s en cognitieve ontwikkeling
Ontwikkelingsfases
- Onderzoekers kijken naar ontwikkelingsdomeinen die bij een fase horen.
- Ontwikkelingsdomeinen: areas of development
● 6 stuks
● Soms bij enkele schalen wel en bij andere niet
● Hebben ook invloed op elkaar
Gedragsorganisatie en leren
- Leren en ontwikkelen gebeurt in interactie van kind en omgeving.
- Ervaring → leren
- Feedback loops: kind ontvangt informatie uit omgeving en ontwikkelt zich.
- Niet alleen passieve informatie, maar zoekt ook actief een reactie van de omgeving
dmv reflexen → oproepen reactie van ouder
- Soorten reflexen: zoekreflex, stapreflex, zwemreflex, moro-reflex, babinski-reflex,
schrikreflex, knipperreflex, zuigreflex en kokhalsreflex.
- Baby’s hebben een aangeboren onderscheidingsvermogen en deze wordt dankzij de
ontwikkeling steeds specifieker.
- Arousal states (staten van alertheid):
● Diepe slaap
● Lichte slaap
● Doezelig, half alert
● Rustig alert
● Actief alert
● Huilen
Leren
- Imitatie
● vermogen vanaf geboorte aanwezig
● motoriek en geluiden
● bevordert sociaal contact
● spiegelneuronen
● kinderen zien iets → dezelfde neuronen worden geactiveerd als wanneer zij
het zelf zouden doen → het kind doet het na
● bij een gezonde ontwikkeling vindt imitatie plaats, anders is er een reden om
een slechte ontwikkeling te onderzoeken
- Habituatie (= gewenning)
● Voorbeeld video met ‘getting bored’ wanneer baby iets herhaaldelijk
waarneemt.
● Bij herhaald aanbieden wordt iets minder interessant.
● Iets nieuws en onbekends is interessanter
→ zegt iets over het geheugen, want de baby onthoudt dat het dat eerder
gezien heeft, en over onderscheidingsvermogen, want de baby kan iets
herkennen als iets nieuws en dus onderscheiden van het bekende
, ● Novelty preference: voorkeur voor het nieuwe
● Familiarity preference: voorkeur voor het bekende
● Habituatiesnelheid: de ene baby raakt sneller gewend aan een voorwerp of
situatie dan een andere baby. Heeft samenhang met cognitieve capaciteit.
- Statistical learning
● kinderen herkennen terugkerende elementen en systemen
Theorieën over motorische ontwikkeling
- Maturational account
- Dynamic Systems Theory
● Als 1 component verandert, wordt het evenwicht verstoord.
● Ontwikkeling vindt plaats binnen een systeem.
● Ontwikkeling is geen gevolg van de rijping van hersenen, maar door
veranderingen in het systeem.
Perceptie
Cognitieve ontwikkeling
- Piaget
● Constructivistisch: kinderen construeren zelf de kennis over de wereld om
hen heen door contact met de omgeving.
● Schema’s: bouwstenen van denken over de wereld, de interne kennis van het
kind over de wereld. (Ideeën uit de Ideeënleer van Plato)
● Assimilatie: het interpreteren van nieuwe dingen ahv bekende schema’s
● Accommodatie:
● organisatie: reorganiseren en verbinden van schema’s
● ontwikkeling verloopt sprongsgewijs
● kwalitatieve verandering, niet kwantitatief
● ontwikkeling bestaat uit fases, deze zijn voor iedereen hetzelfde, ongeacht de
afkomst of cultuur
● sensomotorisch stadium
- zintuigen en motoriek
- gericht op eigen lichaam (primary)
- gericht op andere objecten (secondary)
- objectpermanentie: besef dat een object blijft bestaan, ook als het uit
beeld is.
- A niet B fout: wel op zoek gaan naar object, maar na de eerste
mislukte poging niet doorzoeken
● pre-operationele stadium
- egocentrisch
- geen conservatietaken (voorbeeld met glazen) → focus op een aspect
(bv. de hoogte)
habituatie en violation of expectation