Samenvatting Examenkatern Geschiedenis:
- Verlichting en revoluties -
Paragraaf 1:
In 1780 discussiëren Europese intellectuelen over wat de verlichting is. Immanuel Kant vond:
‘de bevrijding de mens uit de onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is.’ Durf te weten, heb
de moed je eigen verstand te gebruiken, is dus het motto van de verlichting.
In de middeleeuwen was het denken ondergeschikt aan geloof en traditie. Vanaf 1650
werden oude inzichten meer en meer ter discussie gesteld.
2 filosofische stromingen:
Empirisme: kennis komt voort uit ervaring en waarneming.
Rationalisme: rede, het menselijk denkvermogen, is de voornaamste bron van
kennis.
Traditionele ideeën over sociale verhoudingen, politiek, economie en godsdienst werden ter
discussie gesteld. Samenleving moest namelijk niet gebaseerd zijn op erfelijke rechten en
plichten of op religieuze ideeën, maar op de rede. Verlichte denkers verwierpen dus de
standenmaatschappij en het absolutisme. Ze streden tegen godsdienstige intolerantie en
kerkelijke dwang, tegen machtsmisbruik door kerk en staat en voor onafhankelijke en
onpartijdige rechtspraak. Lodewijk XVI en andere absolute vorsten rechtvaardigden hun
machtsuitbreiding met het droit divin. Hierdoor hoefden koningen geen verantwoording af te
leggen.
John Locke schreef dat alle mensen vrij en gelijk geboren zijn en het recht hebben hun
leven, gezondheid, vrijheid en bezit te verdedigen. De macht van de staat was gebaseerd op
een sociaal contract. Dit contract hield in dat men een deel van hun vrijheid afstond aan de
overheid, in ruil voor bescherming van bezit, leven en vrijheid. Locke was voorstander van de
constitutionele monarchie, die toen in Engeland was gevestigd.
Jean-Jacques Rousseau, stelde dat men een sociaal contract sloot, waarbij ze vrijheid
overdroeg aan de staat. Het volk was volgens Rousseau soeverein, en moest de staat de
algemene wil – de wil van de samenleving – vertegenwoordigen. Men moest zich
onderwerpen aan wetten die in overeenstemming waren met de algemene wil.
Tot de 17e eeuw geloofde bijna iedereen dat de wereld werd bestuurd door hogere machten.
Onder invloed van de ontdekking van natuurwetten ontstond twijfel aan dit geloof. Voltaire
meenden dat de natuurwetten bewezen dat God de wereld ingenieus gemaakt. Volgens
deze deïsten, was de wereld Gods plan, maar bemoeide hij zich er niet mee. Volgens
Spinoza was de natuur niet gemaakt door God, maar waren God en natuur hetzelfde. De
natuur (en dus God) was puur rationeel. Spinoza vond dat men niet af moest gaan op God,
maar op het eigen verstand. De Verlichting begon aan het eind van een tijd vol bloedige
godsdienstoorlogen en religieuze onderdrukking. Verlichte denkers benadrukten daarom het
belang van individuele vrijheid en tolerantie. Locke pleitte voor scheiding van kerk en staat.
Het vertrouwen in de rede leidde tot optimisme. Tegelijk werden tegenstellingen tussen de
verlichte denkers onderling duidelijker zichtbaar.
Gematigd: evenwicht tussen rede en traditie. (Voltaire) God had de wereld
geschapen, en standenmaatschappij hoorde daarom bij het menselijk bestaan.
Slechts een deel van de maatschappij was geschikt voor het redelijke denken. (Kant)
puur rationalisme kon leiden tot waanideeën en immoreel gedrag.
Radicaal: breken met de traditie, en een hele nieuwe maatschappij creëren.
(Spinoza) Alle mensen hebben dezelfde behoeften en dezelfde rechten. De
standenmaatschappij moet worden afgeschaft, en vervangen door een democratie.
Sommige Europese heersers lieten zich door verlichtsideeën beïnvloeden, zoals de
Pruisische Koning Frederik II en keizer Jozef II van Oostenrijk. Ze hielden vast aan de
absolute macht en de standenmaatschappij. De koninklijke censuur verbood in de 18e eeuw