Criminaliteit, cognitie en persoonlijkheid jaar 2021:
COLLEGE 1: Introductie
Binnen criminelen kunnen we spreken van heterogeniteit. Dat houdt in dat er nogal wat verschil zit
tussen criminelen. Denk bijvoorbeeld op een continuüm aan iemand die een blik cola steelt tot aan
een professionele bende die voor miljoenen euro’s drugs verhandeld. Zo zou je ook de misdaden
kunnen ‘scoren’ op een continuüm, van triviaal tot aan zeer ernstig. Er bestaan enorm veel
verschillende soorten delicten. Geweldsdelicten is een voorbeeld, en ook een van de ergste. Bij een
geweldsdelict worden slachtoffers fysiek en/of psychologisch verwondt. Een geweldsdelict zorgt
daarbij ook voor nogal wat angst in gemeenschappen. Ook in een geweldsdelict kan het geweld op
een continuüm geschaald worden. Zo kan het gaan om weinig geweld tot aan geweldsplannen met
voorbedachten rade.
Wel is er één bepaalde groep die (gewelddadige) misdrijven pleegt, en dat zijn mensen met
psychische stoornissen. Daarbij spreken we van geestelijk gestoorde daders en deze mensen hebben
bijvoorbeeld persoonlijkheidsstoornissen. Let hierbij wel op dat niet iedereen die een misdrijf pleegt
ook daadwerkelijk een stoornis hoeft te hebben!
1.Introductie
Om te beginnen kunnen we stellen dat ‘geweld’ an sich een belangrijke volksgezondheidskwestie is.
Het is een ernstig en groot maatschappelijk probleem en dan vooral interpersoonlijk geweld. Het
brengt niet alleen schade toe aan individuen, maar ook aan families en gemeenschappen. Daarbij zijn
er meerdere factoren die geweld kunnen verklaren. Volgende afbeelding, gebaseerd op dit idee,
komt van de WHO (world health organisation). Binnen deze cursus gaan we ons vooral richten op het
individuele niveau.
Om te weten waarover we praten hebben we allereerst een definitie nodig, want wat is geweld nu
eigenlijk. Geweld is of zijn gedragingen die bedoeld zijn om schade toe te brengen aan een levend
wezen dat gemotiveerd is om schade te voorkomen. Ook is geweld GEEN handeling die: onopzettelijk
is, consensueel is of uiteindelijk voordelig uitpakt. Als je bijvoorbeeld een auto-ongeluk hebt, dan is
dat geen geweld. Het ongeluk is een ongeluk en dus onopzettelijk. Ook is een consensuele handeling
geen geweld. Op die manier kunnen we vechtsporten en SM onder andere uitsluiten aangezien op
voorhand afgesproken is wat de bedoeling is. Als laatste is er ook geen sprake van geweld als iets
uiteindelijk voordelig uitpakt. Denk hierbij aan een tandartsbezoek of operatie. De tandarts of dokter
doet je misschien pijn, maar uiteindelijk is de pijn nodig om een positieve uitkomst te verkrijgen.
Een ander kernconstruct dat we moeten bespreken is agressie. Waarbij geweld vooral aan de hand
van kracht een lichamelijk letsel toebrengt, is agressie minder fysiek schadelijk. Agressie is eerder
psychologisch schadelijk en uit zich in bedreigingen, negeren, roddelen etc. Omdat het niet fysiek
schadelijk is wilt niet zeggen dat het minder schadelijk is. In tegendeel, soms is agressie zelfs
1
,schadelijker dan fysiek geweld. Concluderend is het zo dat wanneer men spreekt over geweld, dat
het verwijst naar zowel agressie als fysiek geweld. In die zin is het een overkoepelende term.
Bij mensen zijn er verschillen voor aanleg tot geweld. Er zijn mensen die van nature eerder
gewelddadig zijn, of juist totaal niet gewelddadig zijn. Dat komt onder andere door de individuele
verschillen tussen mensen die vaak gebaseerd zijn op persoonlijkheidskenmerken (big 5). Verder
verschillen we ook in persoonlijkheidsprocessen. Cognitief bijvoorbeeld zoals morele ontkoppeling of
de vijandige attributiebias, maar ook emotioneel. Als derde verschillen we ook op basis van
persoonlijkheidsstoornissen. We kunnen daarbij kijken vanuit categorisch of dimensioneel
perspectief. Bij het categorische perspectief wordt er gebruik gemaakt van een cutoff score in
tegendeel tot het dimensionele perspectief. Wanneer je vanuit dimensioneel perspectief kijkt naar
persoonlijkheidsstoornissen, dan spreek je eerder over persoonlijkheidsproblemen.
2. Persoonlijkheidsstoornissen en geweld
2.1 Persoonlijkheidsstoornissen in diagnostische classificatiesystemen
Er bestaan verschillende diagnostische classificatiesystemen zoals de DSM-5 en de ICD-10. De
definitie voor persoonlijkheidsstoornissen uit de DSM klinkt als volgt:
“Een langdurig patroon van innerlijke ervaring en gedrag dat afwijkt van de verwachtingen
van de cultuur van een individu, is pervasief en inflexibel, heeft een begin in de adolescentie
en vroege volwassenheid, is stabiel in de tijd en leidt tot klinisch significant leed of sociale
beperkingen
De definitie van de ICD-10 volgens de WHO geeft een gelijkaardige definitie:
“Diepgewortelde en blijvende gedragspatronen die zich manifesteren als onbuigzame reacties
op een breed scala aan persoonlijke en sociale situaties. Ze vertegenwoordigen ofwel extreme
ofwel significante afwijkingen van de manier waarop het gemiddelde individu in een bepaalde
cultuur anderen waarneemt, denkt, voelt en zich tot anderen verhoudt. Dergelijke
gedragspatronen zijn doorgaans stabiel en omvatten meerdere domeinen van gedrag en
psychologisch functioneren. Ze worden vaak, maar niet altijd, in verband gebracht met
verschillende gradaties van subjectief leed en problemen met het sociaal functioneren en
presteren.”
Een persoonlijkheidsstoornis zit meer ingebakken in je
persoonlijkheid. Je zou kunnen zeggen dat je een klinische
stoornis hebt, en een persoonlijkheidsstoornis bent. Een
klinische stoornis kan daarbij dus makkelijker opnieuw
verdwijnen. Wanneer je kijkt naar de DSM-IV dan zie je dat er
10 verschillende persoonlijkheidsstoornissen opgedeeld zijn
in 3 verschillende clusters:
A. Paranoïde, schizoïde, schizo typische
B. Antisociale, borderline, theatrale en narcistische
C. Vermijdende, afhankelijke en obsessief-compulsieve
In 2013 is er een nieuwe editie gekomen van de DSM, namelijk de DSM-5. In eerste instantie keken
we naar stoornissen op een categoriale manier. Iemand had of wel of geen stoornis. Zo had elke
stoornis een algemene definitie en enkele symptomen. Iemand moest dan aan minimaal x aantal
symptomen hebben om de stoornis toegeschreven te krijgen. Er was dus sprake van een cutoff score
2
,op basis van een soort prototype. Hier kwamen wel enkele problemen bij kijken zoals de
comorbiditeit, het kwalitatieve verschil en heterogeniteit. Vandaar zijn we overgestapt naar een
dimensioneel perspectief waarbij iemand scoort op een continuüm. Hier wordt dus gekeken naar
kwantitatieve verschillen. Een persoonlijkheidsstoornis is daarbij een constellatie of samenhang van
extreme posities op algemene (persoonlijkheid) trekken. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van de
associaties tussen het vijf-factoren model (VFM) en persoonlijkheidspathologie. De trekken van het
VFM zou je kunnen zien als 2 uiterste polen op een continuüm, bijvoorbeeld extravert t.o.v. introvert,
en elk individu scoort op die 5 verschillende schalen.
In de DSM-IV werd er ook gebruik gemaakt van een multi-axiaal systeem. Zo stond as-1 voor de
klinische stoornissen en as-2 voor de persoonlijkheidsstoornissen. Daarbij is het zo dat de as-1
stoornissen als egodystoon worden ervaren en de as-2 stoornissen als egosyntoon. Egosyntoon past
bij iemand als persoon, is deel van het karakter, en egodystoon past niet bij iemand. Bij de as-2
stoornissen vonden we nog eens 3 clusters. Hierbij wordt cluster A gezien als de excentrieke cluster
met een gestoorde interpersoonlijke beleving. Cluster B is vooral theatraal-emotioneel waarbij ‘ik’
centraal staat. Cluster C is bezorgd en bevreesd waarbij de klemtoon ligt op de negatieve
emotionaliteit. De 10 persoonlijkheidsstoornissen worden in volgende afbeelding simpel uitgelegd
aan de hand van auto´s.
Bij DSM-5 gaat niet meteen alles verloren van de vorige DSM-IV en daarom is in de DSM-5 het
categoriale (sectie II) én het dimensionele perspectief (sectie III) opgenomen. Hierbij is sectie II
eigenlijk identiek aan de DSM-IV. De derde sectie is een model voor persoonlijkheid diagnosestelling
en conceptualisatie. Daarbij is het multi-axiale systeem verdwenen, aangezien het soms moeilijk is
om onderscheid te maken tussen een klinische en persoonlijkheidsstoornis (bv. Borderline en
bipolair), en neemt men een dimensioneel perspectief aan. Een persoonlijkheidsstoornis wordt dan
gezien als extreme variant van de algemene persoonlijkheidstrekken. Zo ontstaat er een kwantitatief
verschil tussen normaliteit en disfunctie, men scoort hier de persoonlijkheidstrekken op een 5
puntsschaal van mal adaptief laag tot mal adaptief hoog.
In sectie III bestaan er wel nog steeds criteria voor de diagnostiek van persoonlijkheid. De eerste
twee criteria zijn anders dan in voorgaande edities van de DSM. Als eerste scoort men het A-
criterium: “Matige of ernstige beperkingen in persoonlijkheid functioneren: zelf en interpersoonlijk”.
Zoals je ziet wordt het persoonlijkheidsfunctioneren beschreven aan de hand van het zelf en het
interpersoonlijke. Voor het zelf kijken we naar de identiteit en zelf-directief gedrag, en voor
interpersoonlijk kijken we naar empathie en intimiteit. Ten tweede wordt criterium B gescoord
waarbij het gaat om “Eén of meerdere pathologische persoonlijkheidstrekken”. In totaal zijn er 25
3
, mal adaptieve persoonlijkheidstrekken op 5 domeinen en dan wordt er gekeken welke al dan niet
aanwezig zijn. De andere criteria zijn eigenlijk soort van gelijk gebleven.
A. Matige of ernstige beperkingen in persoonlijkheidsfunctioneren: zelf en interpersoonlijk
B. Eén of meerdere pathologische persoonlijkheidstrekken
C. Relatief inflexibel en pervasief, en tot uiting komend in een brede range van persoonlijke en
sociale situaties
D. Relatief stabiel over de tijd, startend in de adolescentie of vroege volwassenheid
E. A&B worden niet beter verklaard door een andere mentale stoornis
F. A&B worden niet toegeschreven aan fysiologische effecten van middelenmisbruik of andere
medische condities
G. A&B worden niet beter begrepen als normaal passend binnen iemands ontwikkelingsfase of
socioculturele omgeving
Criterium A en B zijn dus nieuw. Het persoonlijkheidsfunctioneren (criterium A) wordt gemeten met
de LFPS of de Level of Personality Functioning Scale en de persoonlijkheidstrekken (criterium B)
wordt gemeten met de PID-5 of Personality Inventory for DSM-5. De PID-5 bevat 25
persoonlijkheidstrekken, deze zie je in de volgende afbeelding.
De 5 domeinen waarop deze trekken gescoord worden zijn de negatieve tegenhangers van de big 5.
- Negatief affect Neuroticisme
- Afstandelijkheid Extraversie
- Antagonisme vriendelijkheid
- Disinhibitie conscientieusheid
- Psychoticisme openheid voor ervaringen
Door combinaties te maken van de 25 trekken kunnen we persoonlijkheidsstoornissen bekomen. Ze
hebben er wel voor gekozen om van de 10 persoonlijkheidsstoornissen er nog maar 6 over te
houden: paranoïde, schizoïde, schizo typische, antisociale, theatrale, borderline, narcistische,
vermijdend, afhankelijk en obsessief-compulsief.
2.2 Psychopathie?
Zoals je misschien is opgevallen hebben we het nog niet over psychopathie gehad ondanks dat het
wel een persoonlijkheidsstoornis is. In DSM-5 sectie II (=DSM-IV) is psychopathie een synoniem voor
de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Zo werd psychopathie gediagnosticeerd aan de hand van de
criteria voor een ASPS. Men zag ook wel in dat dit eigenlijk niet klopt. Vandaar heeft men ervoor
4