Hoofdstuk 1: Inleiding: Hersens op ‘aan’
De wereld van de adolescent draait om zijn/haar leeftijdsgenoten.
Om goed op te voeden en goed de puberteit door te komen, is communicatie wezenlijk.
De manier om echt te communiceren, is de socratische manier. Socrates, de Griekse wijsgeer, ging uit
van de deskundigheid van de ander. Hij stelde vragen, en vroeg door in plaats van zelf te vertellen.
Om te zorgen dat de puber zijn of haar leven goed kan leiden en beschermd wordt tegen gevaren
moet de volwassene niet zijn kennis spuien, maar het denkproces van de jongere door middel van
vragen begeleiden.
Goede communicatie (met jongeren) begint met de attitude die men aanneemt.
Het intellectuele vermogen van jongeren neemt tijdens de adolescentie sterk toe.
De belangrijkste verandering in de hersenen is dat er meer verbindingen tussen hersencellen
gemaakt worden, waardoor meer onderlinge verbanden tussen de informatie in verschillende cellen
mogelijk worden gemaakt.
Aandachtspunten:
Pubers kunnen hun ouders diep kwetsen;
Ouders boeten vanaf de schoolleeftijd aan belang in;
Leeftijdsgenoten zijn voor pubers van het grootste belang;
De rode draad tussen ouders en kind is contact;
Na de puberteit is de relatie meestal beter dan ooit;
Communicatie met pubers is vaak duidelijk, zonder franje;
Goede communicatie is wezenlijk;
Volwassenen zetten de hersens van pubers vaak op ‘uit’ door te ‘preken’;
Echt communiceren betekent: hersens op ‘aan’ zetten;
Een houding van respect en bescheidenheid is nodig voor goede communicatie;
De eigen deskundigheid van de adolescent moet gerespecteerd worden;
De puber maakt een grote sprong in denken meer, waardoor hij of zij plotseling ‘alles’
begrijpt;
Adolescenten zijn echte denkers.
Hoofdstuk 2: Prepuberteit en puberteit (Groei en ontwikkeling)
Adolescentie: de leeftijdsfase van ongeveer twaalf tot midden twintig.
Puberteit: de periode van ongeveer twaalf tot achttien jaar.
Adolescentie is een overkoepelend begrip voor puberteit en jeugd.
De adolescentie kenmerkt zich door groei (lichamelijke veranderingen) en door ontwikkeling
(toename van psychische mogelijkheden).
Aan de puberteit gaat de prepuberteit vooraf. De leeftijd waarop deze periode begint, ligt aan het
inzetten van de hormonale veranderingen.
De prepuberteit is de periode waarin kinderen de overgang beleven van algemeen basisonderwijs
naar meer specifiek op hun mogelijkheden afgestemd onderwijs.
Tijdens deze periode staan met name twee onderwerpen centraal: het succes van de schoolcarrière
en het ontwikkelen van een sociale identiteit.
De prepuberteit is de lichamelijke aankondiging van de biologische volwassenheid.
De puberteit is de periode van psychische volwassenwording en de vorming van de psychologische
identiteit.
Gedurende de puberteit staan drie thema’s centraal: het ontwikkelen van de eigen identiteit, het op
zich nemen van maatschappelijke taken en het vormengeven aan seksualiteit.
Elkind (1978) noemt markers die de overgang van kind naar volwassene aangeven. Voorbeelden
hiervan zijn: de voltooiing van de opleiding, het aanvaarden van werk en het aangaan van seksueel
contact.
Akkerman en collega’s (2004) hebben de markers voor volwassenwording (Elkind, 1978) vertaald
voor ouders in doelen die het kind naar volwassene moet bereiken gedurende de volwassenwording.
Je kind:
, - Kan zelf beslissingen nemen en verantwoordelijkheid dragen;
- Kan op een zinvolle manier omgaan met zijn vrije tijd;
- Kiest een baan of opleiding die bij hem of haar past;
- Let zelf op zijn gezondheid en op hoe hij eruitziet;
- Kan vriendschappen onderhouden en rekening houden met anderen;
- Beseft dat er regels zijn waaraan hij zich heeft te houden;
- Kan vorm geven aan een relatie met intimiteit en seksualiteit;
- Kan op zichzelf wonen, los van zijn ouders.
Puberteit begint in de hersenen. De hypothalamus stuurt het proces aan en stimuleert het afgeven
van stoffen die de vorming van hormonen door de hypofyse regelen.
De lichamelijke veranderingen staan in het eerste deel van de adolescentie centraal. In het tweede
deel staat de beleving van het lichaam op de voorgrond.
Marshall en Tanner (1974) noemen vijf verschijnselen die een rol spelen in de geslachtsrijping:
- De groei(spurt) leidt tot een sterke toename in lengte en gewicht;
- De geslachtsklieren (testes bij jongens en eileiders bij meisjes) bereiken hun volgroeide
vorm en functie;
- De secundaire geslachtskenmerken (zoals haargroei) worden ontwikkeld;
- De verdeling van vet- en spierweefsel over het lichaam verandert ingrijpend;
- Fysiologische veranderingen doen spierkracht en uithoudingsvermogen sterk toenemen.
Volgens De Wit, Van der Veer en Slot (1995) zijn Nederlandse jongens gemiddeld genomen biologisch
volwassen op zestienjarige en meisjes op vijftienjarige leeftijd.
Ejaculatie staat voor een lozing et sperma. Een lozing zonder zaad – emissie – kan al veel vroeger
plaatsvinden.
Geslachtshormonen hebben verschillende functies. Testosteron regelt onder andere de spiergroei.
Oestrogeen regelt onder andere de menstruatie, de vetontwikkeling en de botgroei.
Er is een grote activiteit van grijze stof tijdens de puberteit. Dat betekent dat informatie naar andere
cellen wordt gestuurd.
De hoeveelheid witte stof die over lange afstanden cellen met elkaar verbindt neemt de gehele
ontwikkeling toe, tijdens de puberteit gaat dit door.
De toename in hersenactiviteit in informatieverwerking en communicatie maakt mogelijk dat
verzamelde gegevens tijdens de voorafgaande jaren met elkaar in verband gebracht worden. Het is
een belangrijke stap in de vorming van intelligentie, namelijk het vormen van nieuwe denkkaders,
nieuwe overstijgende concepten.
Socialisatie: het proces waardoor de regels en de waarden van een cultuur aan het kind worden
overgedragen.
Lager opgeleiden hebben meer geslachtsgemeenschap en minder masturbatie, bij hoger opgeleiden
ligt het omgekeerd (De Graaf e.a., 2005).
De biologische rijping wordt mede beïnvloed door de gezondheidsomstandigheden en de
overlevingskansen waaronder kinderen opgroeien.
Woorden hebben een net zo grote seksualiserende invloed als beelden.
Erikson (1982) omschrijft intimiteit als de ontwikkeling van nabije relaties.
Het aantal (echt)-scheidingen neemt toe, maar het aantal huwelijken dat gesloten wordt neemt niet
af.
Kinderen en jongeren van twaalf tot zestien jaar communiceren over seksualiteit liever met
leeftijdsgenoten dan met ouders.
De hoogste frequentie abortussen vindt plaats bij jongeren tussen vijftien en negentien jaar.
Seksualiteit speelt een belangrijke rol in de identiteitsvorming van jongeren. Het ontwikkelen van een
seksuele identiteit is een wezenlijk onderdeel van de identiteitsvorming die met name tijdens de
puberteit plaatsvindt.
Vorming van identiteit tijdens de prepuberteit en puberteit
Prepuberteit Sociale identiteit -> hoe men ervaart dat de
, anderen je zien
Puberteit Psychologische identiteit -> hoe men zichzelf
ervaart
Een belangrijke ontwikkelingstaak tijdens de prepuberteit is het vormen van een positieve sociale
identiteit.
De psychologische identiteit is veelomvattend en omvat onder andere de seksuele identiteit (hoe
men zichzelf seksueel ervaart), de culturele identiteit (van welke cultuur men zich een lid ervaart en
hoe men vanuit de cultuur geacht wordt zich te gedragen), de intellectuele identiteit (hoe men
zichzelf qua intellect ervaart) en de spirituele identiteit (tot welke religieuze of spirituele stroming
men zich rekent.
Persoonlijke fabel: adolescenten voelen zich uniek. Ze kunnen zich niet voorstellen dat anderen
dezelfde gevoelens ervaren. Dit fenomeen noemt Erikson de persoonlijke fabel.
Het proces van identiteitsvorming kan verschillende problemen met zich meebrengen, met name
identiteitsverwarring.
Het proces van identiteitsvorming is er een van steeds verdergaande individuatie.
Het individuatieproces dat jongeren doormaken, kan volgens Josselson (1980) opgedeeld worden in
vier fasen:
Differentiatie Vroege adolescentie, van 12 tot 14 jaar: verschil
met de ouders benadrukken.
Uitvoering Periode van 14 tot 16 jaar: denken alles te
kunnen, luisteren meer aar vrienden dan naar
volwassenen, zien geen gevaar.
Naderbij komen Midden adolescentie: angst voor een volledig
loskomen doet meer naar de basis terugkeren.
Versteviging Einde adolescentie: gevoel van eigen identiteit.
Vormen van identiteit volgens Marcia (1966, 1976):
Gevormde identiteit De adolescent heeft een crisis ondergaan en
heeft onafhankelijk van de ouders politieke en
ideologische ideeën ontwikkeld.
Identiteitsdiffusie De adolescent heeft al dan niet een crisis
doorgemaakt, maar is geen verbinding
aangegaan met beroep, politiek en dergelijke.
Moratorium De adolescent is in crisis.
‘Foreclosure’ vooruitlopen De adolescent maakt geen crisis door, maar
heeft politieke en ideologische ideeën die sterk
overeen komen met die van de ouders. Er zijn
geen veranderingen in de ideeën uit de
kindertijd; aan die ideeën wordt vrij rigide
vastgehouden.
De vorming van de identiteit van kinderen is mede afhankelijk van de leeftijd waarop ouders hun
kinderen krijgen.
Samenhang tussen ouderschaps-variabelen en de komst van het eerste kid (op basis van Mrazek en
Mrazek 1981):
Adolescente ouders 15-20 jaar Zwakke identiteitsvorming bij ouders; druk van
de omgeving om een huwelijk en kind uit te
stellen; vroegtijdig afbreken van eigen seksuele
exploratie; problemen met adolescentiefase
van het kind door het gevoel van eigen ‘gemiste
kansen’ bij de ouders; verzet tegen een te
jeugdig grootouderschap.
Jongvolwassen ouders 21-30 jaar Sterkere identiteitsvorming bij ouders; meer