Biologie H5 Evolutie
Paragraaf 1, de indeling van de levende natuur
Binas 78
De levende natuur wordt ingedeeld in 3 domeinen; bacteriën, archaea en
eukaryoten.
De aanwezigheid van organellen (deel van een cel met een eigen functie
bijv. celkern)
- Prokaryote organismen (bacteriën en archaea) hebben geen celkern,
vacuolen, mitochondriën of endoplasmatisch reticulum, eencellig.
- Eukaryoten organismen (schimmels, planten en dieren) hebben wel
celkernen, vacuolen, mitochondriën en een endoplamatisch
reticulum, eencellig of meercellig.
- Protisten; restgroep eencellige eukaryoten, en meercellig planten
die niet goed zijn in te delen bij schimmels, planten en dieren.
- Wel celwanden; bacteriën, archaea, schimmels en planten.
Organische stoffen; afkomstig van organismen of van producten van
organismen.
- Relatief grote, ingewikkeld gebouwde moleculen.
- De moleculen bevatten altijd een of meer koolstofatomen.
- Bijv. koolhydraten, eiwitten, vetten.
Anorganische stoffen; zowel in organismen voorkomend als in de levenloze
natuur.
- Kleine, eenvoudig gebouwde moleculen
- Bijv. koolstofmono-oxide, koolstofdioxide, water, keukenzout,
zuurstofgas.
Autotrofe organismen; kunnen organische stoffen maken uit alleen
anorganische stoffen.
- Hebben geen andere organismen nodig voor hun voedsel.
- Nemen anorganische stoffen op uit hun milieu.
- Planten en enkele soorten bacteriën en archaea.
Heterotrofe organismen; kunnen geen organische stoffen maken uit alleen
anorganische stoffen.
- Hebben andere organismen nodig voor hun voedsel.
- Nemen organische en anorganische stoffen op uit hun milieu.
- Schimmels en dieren en de meeste soorten bacteriën en archaea.
Individuen behoren tot 1 soort als ze in staat zijn zich onderling voort te
planten en daarbij vruchtbare nakomelingen voort te brengen. Een soort
bestaat uit een of meer populaties; een groep individuen van dezelfde
soort in een bepaald gebied die samen een voortplantingsgemeenschap
vormen.
Linnaeus voerde de binaire naamgeving in. Iedere soort heeft;
- Een geslachtsnaam= voorop en met hoofdletter.
- Een soortaanduiding= met kleine letter.
- Vaak nog de naam (afgekort) van de naamgever.
, - Bijv. Bellis perennis L. (madeliefje)
Paragraaf 2, prokaryoten
Prokaryoten; bacteriën en archaea.
Bacteriën
- Veel soorten hebben slechts 1 kringvormig chromosoom. Bij
sommige soorten komen ook plasmiden voor; kleinere, kringvormige
chromosomen.
- Voortplanting voornamelijk door deling.
- Pathogene bacteriën kunnen ziekten veroorzaken (bijv. cholera,
longontsteking, tuberculose)
- De meeste zijn heterotroof: ze voeden zich met dode resten van
organismen.
- Cyanobacteriën zijn autotroof; ze bevatten chlorofyl en blauwe
pigmenten.
- Bacteriën worden door de mens gebruikt bij; de productie van
sommige producten (yoghurt, kaas), de productie van
wasmiddelenzymen, de afvalwaterzuivering en de productie van
geneesmiddelen en hormonen.
Paragraaf 3, eukaryoten
Schimmels
- Zijn heterotroof; ze voeden zich met dode resten van organismen.
- Gisten zijn eencellige schimmels. Ze worden ook tot de protisten
gerekend.
- Meercellige schimmels bestaan uit schimmeldraden. Ze planten zich
voort door sporen die ontstaan aan het uiteinde van
schimmeldraden die omhoog groeien, of in paddenstoelen.
- Schimmels kunnen ziekten veroorzaken (o.a. zwemmerseczeem)
- Schimmels worden door de mens gebruikt bij; de bereiding van
sommige voedingsmiddelen (o.a. brood, alcohol) en de productie
van penicilline (een antibioticum).
Planten
Hebben celwanden en hebben chloroplasten (bladgroenkorrels)
Worden ingedeeld in de 5 volgende stammen;
- Wieren (algen) worden ook tot de protisten gerekend. Bijv. boomalg
(eencellig en zeesla (meercellig)
- Mossen, bijv. haarmos
- Paardenstaarten, bijv. heermoes
- Varens, bijv. mannetjesvaren
- Zaadplanten; naaktzadigen, bijv. naaldbomen en bedektzadigen
(zoals appelboom en paardenbloem)
Dieren