Plan van Aanpak COMF2
Theoretisch kader
De gespreksinhoud van periode 2 omvat ondersteuning bij zelfmanagement en
gezamenlijke besluitvorming. Zelfmanagement is het vermogen van mensen om hun
aandoening zo goed mogelijk te kunnen inpassen in hun leven (V&VN, 2019).
Dit type gesprek voer je wanneer de patiënt met een dilemma zit. De patiënt kan
geen keuze maken en jij als verpleegkundige kan dan met de patiënt in gesprek
gaan en door gerichte vragen te stellen en de zes fases te bespreken kan je de
patiënt zo verder helpen tot het maken van een keuze. De patiënt staat dus centraal.
De zes fases die tijdens dit type gesprek behandeld worden zijn de kwestie
bespreken, de mogelijkheden bespreken, de voor- en nadelen bespreken, de
voorkeuren bespreken, de beslissing nemen en terugkijken.
Bij dit gesprek maak je onder andere gebruik van shared decision making, ofwel
gezamenlijke besluitvorming. Dit is het gezamenlijk komen tot een beslissing door
een hulpverlener en een patiënt. Shared decision making verloopt in 7 stappen.
1) Begrijp de verwachtingen en ervaringen van de patiënt;
2) Ontwikkel partnerschap met de patiënt;
3) Definieer het probleem en leg het uit;
4) Vertel de patiënt expliciet dat hij of zij een keuze voor een behandeling heeft;
5) Zorgverlener en patiënt delen informatie over de verschillende opties voor
behandelvormen, inclusief de voor- en nadelen van de opties voor de patiënt;
6) Help de patiënt inzicht te krijgen in wat voor hem of haar belangrijke waarden
of motieven zijn, relevant voor het maken van een goede keuze;
7) Gezamenlijk een beslissing nemen of de besluitvorming uitstellen.
(Motiverende gespreksvoering, 2019).
Ook maak je onder andere gebruik van het ASE-model, waarbij de A voor attitude
staat, de S voor sociale invloed en de E voor eigen effectiviteit. Ook kom je tijdens dit
gesprek achter de copingstijl van de patiënt. Coping is de manier waarop je met
problemen en stress omgaat (Medic info, 2020). Eventuele copingstijlen kunnen zijn;
het probleem actief aanpakken, sociale steun zoeken, vermijden en afwachten,
afleiding zoeken, emoties en boosheid uiten én geruststellende gedachtes.
Daarnaast maak je gebruik van de theorieën RET, attributie en ABCDE. RET is een
rationeel-emotieve therapie. Deze therapie maakt onderscheid tussen irrationele of
irreële opvattingen en rationele of reële gedachten. Een voorbeeld hiervan is dat de
patiënt kan zeggen dat ze zichzelf een slechte moeder voor haar dochtertje vind,
omdat ze haar kind niet kan tillen omdat ze veel last van haar rug heeft. Jij als
verpleegkundige vraagt dan of dit echt zo is, waarop de patiënt bijvoorbeeld zal
antwoorden dat het eigenlijk niet zo is, maar dat het zo voelt. Hierbij krijg je dus een
duidelijk onderscheid van de gedachte of deze irrationeel of rationeel is.
Attributie is dat de patiënt de ziekte probeert toe te schrijven aan bepaalde oorzaken.
Zo proberen ze de situatie te verklaren en te begrijpen. Jij als verpleegkundige krijgt
hierbij inzicht in de oorzaak die de patiënt aan zijn of haar ziekte koppelt.
Dan heb je ook nog het ABCDE-model. De ‘’A’’ staat voor activating event. Dit is elk
evenement, het is gewoon een feit. De ‘’B’’ verwijst naar iemands irrationele geloof,
beliefs, over het evenement bij ‘’A’’. Dat geloof leidt dan tot de ‘’C’’, de emotionele en
, gedragsconsequenties, consequences. De ‘’D’’ staat voor geschillen of argumenten
tegen de irrationele overtuigingen, dialogue. En de ‘’E’’ staat voor effective thoughts,
de nieuwe, effectievere emoties en het gedrag die voortkomen uit het redelijker
denken over de oorspronkelijke gebeurtenis (Jorn, 2018).
Als laatste is er gedragsverandering. Dit gebeurt in vijf fases. Fase 1 is ontkenning,
waarin de patiënt zich niet bewust is van het feit dat hij of zij misschien wel een
probleem heeft. De patiënt zal de noodzaak dan nog niet inzien. Fase 2 is erkenning,
waarin de patiënt zich bewust is van het feit dat hij of zij misschien wel een probleem
heeft. Fase 3 is verkenning, waarin de patiënt plannen maakt om daadwerkelijk iets
aan zijn gedrag te gaan doen. Fase 4 is actie, waarin de patiënt actie onderneemt
om ook echt (iets) te veranderen. En fase 5 is volhouden, waarin nieuw gedrag een
gewoonte moet gaan worden anders is er een risico van een terugval (Patrick, 2015).
Kale plan van aanpak
Voorbereiding:
Legt vorige taak terzijde en concentreert zich en bereidt zich voor op volgende
consult.
Ervoor zorgen zelf in goede conditie te zijn.
De gedachten op het huidige consult richten.
Inleiding:
Professionele begroeting.
Naam van de zorgvrager checken.
Let op je lichaamshouding en weet welke indruk je achter laat.
Aanleiding bespreken en de beginvraag stellen.
Luisteren naar de eerste opmerkingen van de patiënt.
Globale oriëntatie.
Kern:
1. De kwestie bespreken
Open vragen.
Gesloten vragen.
Stiltes laten vallen.
Luisteren.
Achterhaal de copingstijl.
2. De mogelijkheden bespreken
Inlevingsvermogen / empathie tonen.
Betrek patiënt bij het denkproces.
Parafraseren.
3. De voor- en nadelen bespreken
De voor- en nadelen bespreken.
Markeren.
Erkenning geven.
4. De voorkeuren bespreken
Achterhaal de attitude van de zorgvrager (A van ASE model)
Achterhaal de sociale invloed van de zorgvrager (S van ASE model)
Achterhaal de eigen effectiviteit van de zorgvrager (E van ASE model)