Samenvatting ‘Rekenen op de basisschool met hele
getallen’.
Hoofdstuk 1 ‘Hoofdrekenen in groep 5-8’.
Getalsinformatie uit bijvoorbeeld media kun je omzetten in concrete sommen. Vaak zijn dat geen
‘precieze’ sommen, maar ‘ongeveer’.
Bij het toepassen van deze sommen in de klas moet de leraar de dagelijkse nieuwsstroom omzetten
in, voor kinderen voorstelbare, problemen. De keuze van getallen is interessant, omdat de leraar
hierdoor weet wat de referenties van de kinderen zijn en de kinderen nieuwe referenties leren.
Het is dus gebaseerd op enige kennis van het onderwerp, voorstelling van het probleem, omzetting
naar een rekenkundig model waarin een berekening in de plaats komt van de vraag, het kiezen van
geschikt(e) begingetal(len) en op maatkennis.
Met bekende en voorstelbare getallen en bewerkingen rekenen, op een manier die erop gericht is,
dat er goed gebruik wordt gemaakt van de eigenschappen van de bewerkingen en relaties tussen
getallen.
Hoe meer verschillende aanpakken je kent, hoe beter je weet hoe je kinderen op een hoger niveau
laat functioneren, en des te makkelijker wordt het om kinderen goed te begeleiden.
Wie is er sneller, jij of de rekenmachine? Dit wordt bepaald door je kennis van getallen, je
bewerkingen en snelheid van hoofdrekenen.
Bij rekenen met tijden moet je oppassen; je rekent met 60, en niet met 100!
Schatten in combinatie met hoofdrekenen; hoe precies moet de schatting zijn? Hoeveel heb je te veel
of te weinig genomen? Wat is het gevolg van het rekenen met andere getallen?
Door in gesprek te gaan over gemaakte keuzes en consequenties krijgen leerlingen steeds meer grip
op de mogelijkheden die het schatten bij hoofdrekenen te bieden heeft.
Productief oefenen = een open manier van vraagstukken aanbieden, waarbij eigen initiatief van de
leerling gevraagd wordt.
Het zoeken van getallen die mooi bij elkaar passen kan het hoofdrekenen een stuk eenvoudiger
maken. “Handig rekenen”.
Bij de deling van 165 gebruik je het kenmerk van deelbaarheid. Het kenmerk van deelbaarheid door
vijf is dat het getal eindigt op een nul of een vijf.
Kinderen krijgen door een dergelijk onderzoek meer grip op de getallen en hun gecijferdheid neemt
toe.
De plaats van getallen in de telrij en de positiewaarde van elk getal heb je nodig om in zo min
mogelijk sprongen bij het doelgetal uit te komen. Terugspringen is een vaardigheid die je bij het
hoofdrekenen kunt gebruiken.
Voorbeeld; 735 – 298, eerst 735 – 300 en dan plus 2.
Hoofdrekenen is niet alleen uit het hoofd rekenen, maar ook rekenen met het hoofd (handig
rekenen). Kinderen leren bij hoofdrekenen om naar getallen te kijken en daarna te beslissen hoe ze
eenvoudig de opgave uit te rekenen.