Ontwikkelingspsychopathologie
College 1
Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen (nieuw boek)
Toets stof: H.:1, 2, 3, 7, 8, 10, 11, 12, 13, 14, 16
Tentamen: 60 meerkeuzevragen (3 alternatieven)
Oefenen op www.coutinho.nl/inleidingopp
Voor de toets PowerPoints met vragen doornemen.
Hoofdstuk 1 - Introductie
Wat is normaal gedrag?
- Gedrag dat volgens de Nederlandse normen, waarden en verwachtingen niet te veel
afwijkt van het gemiddelde.
- ‘Normaal’ is een tijd- en plaatsgebonden begrip.
Ontwikkeling heeft te maken met: aanleg, rijping en omgeving.
Culturele en maatschappelijke omstandigheden hebben op twee manieren invloed op stoornissen:
1. Kunnen kans vergroten of verkleinen op ontstaan van een stoornis.
2. Culturele normen en waarden kunnen de opvattingen van volwassenen over gedrag van
kinderen beinvloeden en daarmee hun psychopathologie.
3. Cultuur is niet statisch, maar verandert.
Wat is ontwikkelingspsychopathologie (OPP)?
- Een benadering die meerdere inzichten combineert.
- Een integratie van oude wetenschappelijke disciplines en theorieën.
Uitgangspunt: een stoornis is een vastgelopen ontwikkeling
Uitgangspunten OPP
1. Vroeger en nu:
- Iemands gedrag(smogelijkheden) worden in de loop van zijn leven complexer. (een 17-jarige
kan meer dan een 4-jarige)
- Vroegere ervaringen spelen een rol bij het veranderen van hun gedrag.
- Herinneringen beïnvloeden de waardering van bepaalde ervaringen, maar andersom
beïnvloeden ervaringen ook weer herinneringen.
- Ontwikkelingsopgaven - Elk kind is uniek! (nature en nurture)
2. Een dynamisch gezichtspunt:
- Ontwikkeling heeft te maken met ontwikkelingsopgaven (per leeftijd).
- Of we gedrag normaal of wenselijk vinden, hangt dus samen met de ontwikkelingsopgaven
die een kind op een bepaalde leeftijd heeft.
o Vb: Scheidingsangst is t/m 6 jaar normaal, maar in de jaren daarna is het abnormaal.
3. Een uniek individu met unieke ervaringen
- Verschillende factoren beïnvloeden op verschillende momenten zowel het ontstaan als het
beloop van gedrag:
o Kindgebonden factoren (sekse, leeftijd, intelligentie en implusbeheersing)
o Ouder- en gezinsgebonden factoren (opleiding, inkomen, opvoedingsvaardigheden
en (lichamelijke en geestelijke) gezondheid.
o Maatschappij- en omgevingsgebonden factoren (sociale (on)gelijkheid, welvaart,
onderwijs, televisie en sociale media, culturele normen en waarden.
,Iedereen is een uniek individu met unieke ervaringen. Heb het daarom niet over autisten of
ADHD’ers, maar over kinderen/volwassenen met ADHD/autisme.
Begrippen:
Psychologie wil menselijk gedrag beschrijven en verklaren
Psychopathologie wil psychische stoornissen bestuderen (theorie)
Psychiatrie hulpverleningspraktijk van psychopathologie
Ontwikkelings-
psychopathologie wil beloop van psychische stoornissen (OPP) onderzoeken;
Elk gedrag heeft een bepaalde oorzaak: Achter verandering zit orde
- Gebeurtenissen en feiten komen niet uit de lucht vallen, maar hangen samen met andere
gebeurtenissen en feiten
Wanneer spreken we van een psychische stoornis?
1. Persoonlijk lijden
2. Disfunctionaliteit van gedrag
3. Irrationeel en onbegrijpelijk (onlogisch)
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
5. Opvallend, onconventioneel (grensoverschrijdend)
6. Gedrag geeft anderen ongemakkelijk gevoel
7. Uitsluitingscriterium (cultureel aanvaarde reactie) (vb: rouw)
Hoofdstuk 2 – Classificatie, diagnostiek en epidemiologie
Classificatie = waarnemen en indelen in bekende categorieën (verschijnselen onderscheiden)
- Wat is er aan de hand? (doorvragen!)
- Waarnemen
- Kennis
- Gebonden aan tijd en cultuur
- Noodzaak en gevaar
o Noodzaak: vanuit classificatie wetenschappelijk onderzochte preventie en
behandelingsstrategieën.
o Gevaar: slechte classificatie leidt tot oneigenlijke en soms voor het kind schadelijke
interventies.
Oriënteer je heel goed!
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) (DSM 5 is nieuw)
- Een boekje met alle stoornissen die er zijn. De DSM is gebaseerd op afspraken die
specialisten maken voor elke groep stoornissen.
o Die afspraken hebben een wetenschappelijke basis, maar staan vaak ter discussie.
Criteria bepalen is een keuzeproces, en andere psychiaters, psychologen en
patiëntenverenigingen zijn het lang niet altijd eens met de keuzen die de ‘DSM-
psychiaters’ maken.
- Uitgangspunten van de DSM:
o Er worden verschillende soorten symptomen beschreven in de DSM. Daarnaast
beschrijft de DSM ook het aantal symptomen, die in welke mate gedurende welke
termijn aanwezig moet zijn, wil er sprake kunnen zijn van een stoornis.
o Ook moeten symptomen al een bepaalde tijd of vanaf een bepaald moment
aanwezig zijn. Dit verschilt wel per stoornis.
, Zo kun je bijvoorbeeld niet op latere leeftijd ASS ontwikkelen, daar word je
mee geboren. Maar je kunt wel op latere leeftijd depressief worden.
Daarnaast is de termijn ook erg belangrijk. Als iemand zich een week lang erg
verdrietig en uitgeput voelt, is diegene nog niet depressief.
o Ook is het erg belangrijk in welke mate de stoornis iemands functioneren negatief
beïnvloedt, en een last is voor hemzelf en/of zijn omgeving.
- Het lijkt nu alsof stoornissen heel duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn, maar dit is niet
zo. Allerlei stoornissen delen symptomen met elkaar.
- Nieuw in de DSM 5:
o Er zijn geen aparte categorieën meer voor kinderen en volwassenen. Dit sluit aan bij
het uitgangspunt van de ontwikkelingspsychopathologie dat stoornissen vaak
levenslang zijn, en niet opeens verdwijnen als een kind zijn achttiende verjaardag
viert.
o Wij gebruiken zelf vooral veel uit de DSM 4.
- Kritiek:
o De DSM houdt volstrekt onvoldoende rekening met de ontwikkelingscontext waarin
een stoornis is ontstaan.
De kenmerken van een psychische stoornis kunnen veranderen als een kind
ouder wordt. En ze kunnen ook anders zijn voor jongens en meisjes.
o Het houdt te weinig rekening met de culturele context. Culturele normen en
opvattingen hebben invloed op de definitie en het voorkomen van psychische
stoornissen.
Mensen hebben vaak meer dan één stoornis tegelijk, dit heet comorbiditeit. (zo kunnen ook
psychische en lichamelijke klachten tegelijk voorkomen)
De DSM gaat uit van ja of nee, wel of niet. Toch kun je ook kijken naar licht, matig of ernstig. Dit doet
de dimensionale benadering:
o Sprake van meer of minder
o Instrumenten: Vragenlijstmethode
o Voorbeeld Child Behavior Checklist (Achenbach, 1997,1999)
- Voordelen:
o Sluit beter aan bij ontwikkelingspsychopathologische ideeën. (licht/matig/ernstig)
o Gaat er vanuit dat er geen harde criteria bestaan voor psychische stoornissen. Dit
voorkomt dat een druk kind meteen de diagnose ADHD krijgt.
o Er worden meer bronnen gebruikt. Namelijk ook die van de ouders, leerkrachten en
eventueel het kind zelf.
- Nadeel:
o De mondiale verspreiding van de vragenlijst is veel lager.
o Daarnaast kunnen met behulp van de vragenlijst vooral psychische problemen die
veel voorkomen en veel symptomen hebben, goed worden opgespoord. Dit geldt
niet voor zeldzame stoornissen met maar één symptoom (zoals broekpoepen of
selectief mutisme).
Diagnostiek: Hoe is een stoornis ontstaan.
- Diagnose: een aanzet om te kunnen verklaren en begrijpen wat hulpverleners zien bij een
kind. Een diagnose is nodig om een kind (en zijn gezin) toegespitste hulpverlening te geven.
- Informatie wordt verzameld over de cliënt en diens omgeving met het oog op het ontwerpen
van de meest adequate aanpak van de problemen die door de cliënt zelf of diens omgeving
zijn gesignaleerd (De Bruyn, 1995)
- 3 waarom-vragen:
o Waarom heeft dit kind deze klachten op dit moment gekregen?