Levensfasen
De psychologische ontwikkeling van de mens
2.1 De geboorte als een biologisch proces
De hersenen van de moeder en het kind versnellen beide het verloop van de baring door een
hormoon, oxytocine, af te geven dat de baarmoeder doet samentrekken. Het signaal dat wordt
afgegeven, is een verlaagde bloedsuikerspiegel bij de baby, omdat de moeder niet meer voldoende
voedingsstoffen kan leveren.
Bij de eerste zwangerschap duurt het proces van de baring vaak langer dan bij latere. Sommige
onderzoekers zien de geboorte als een trauma, waarvan een kind later nog last kan hebben. Zij doen
er alles aan om de geboorte zo natuurlijk mogelijk te laten verlopen.
De meeste mensen kunnen zich later weinig tot niets van de geboorte herinneren. Baby’s huilen vaak
na de bevalling; daarvoor is meestal een goede reden, zoals het starten van de ademhaling, angst,
pijn of honger. Het feit dat sommige baby’s ontroostbaar zijn en zelf meer overstuur raken na troost
pogingen in de eerste weken na de geboorte, zou een aanwijzing kunnen zijn voor een trauma. In
fysiek opzicht kunnen de meeste baby’s zich echter goed herstellen en zich aanpassen aan alle grote
veranderingen die ze in korte tijd hebben doorgemaakt.
Wanneer het niet lukt deze aanpassing soepel te laten verlopen omdat er complicaties bij de
bevalling waren kunnen er al dan niet ernstige stoornissen bij het kind ontstaan. Zuurstofgebrek kan
leiden tot hersenbeschadigingen. Dit levert vaak neurologische stoornissen op, dat wil zeggen
stoornissen in het denken en/of bewegen.
Een belangrijke risicofactor tijdens de geboorte vormt een vroeggeboorte. Bovendien geldt dat hoe
lager het geboortegewicht is, hoe hoger het risico op ontwikkelingsstoornissen. Dit risico neemt toe
als er zowel sprake is van prematuriteit als van ongezonde premature invloeden, zoals roken en
drugsgebruik. Het risico op ontwikkelingsstoornissen kan trouwens worden verminderd door
factoren als goede onderlinge steun van de ouders, goede zorg voor de pasgeborene oftewel:
neonatale zorg en een goede stimulatie van de baby door de ouders.
Complicaties tijdens de geboorte kunnen onder andere leiden tot een te grote bewegelijkheid en een
concentratiestoornis, bekend als ADHD, leerstoornissen en coördinatieproblemen.
Swaab legt een verband tussen de tangverlossing, een vacuümextractie en een laag
geboortegewicht. Daarnaast legt hij een verband tussen een aantal psychische stoornissen en
problemen rond de geboorte, zoals schizofrenie, autisme, anorexia en boulimia.
Geboortecomplicaties zijn een van de mogelijke oorzaken van deze stoornissen. Bovendien spelen
complicaties na de geboorte en erfelijke componenten een belangrijke rol.
Bijna iedereen vindt baby’s ‘schattig’. Dit heeft een biologische functie. De verzorgers verzorgen de
baby gemakkelijker als ze zich aangetrokken voelen tot het kind. Het ‘uiterlijk’ van de baby kan
beïnvloed worden door genetische verschillen en door de wijze waarop de baby ter wereld komt.
Een pasgeboren baby, een neonaat, heeft bijna alle hersencellen die hij de rest van het leven nodig
heeft, namelijk zo’n honderd miljard. Het is nu vooral belangrijk deze cellen te laten verbinden met
andere cellen. Daarvoor heeft de hersenkern die zich wil verbinden met een andere een steeltje, een
,axon, nodig. Dat ‘verbinden’ komt neer op het leren en ontwikkelen. Hoe meer het kind leert, dus
hoe meer zintuigelijke ervaringen er binnenkomen, hoe meer nieuwe verbinden er worden gemaakt
tussen hersencellen en hoe sterker deze verbindingen worden.
2.2 De lichamelijke groei, de rijping en de ontwikkeling van de
motoriek
De motorische ontwikkeling is al voor de geboorte begonnen. Na de geboorte kan hij in de regel
alleen in elkaar gedoken, liggend bewegen. Met een jaar kan hij over het algemeen voorzichtig zijn
eerste stappen zetten en met twee jaren kan hij bijvoorbeeld overal naartoe lopen. De grotere
lichaamsbeweging is het resultaat van rijping en kan slechts in beperkte mate worden geleerd.
Het kind beschikt over een aantal reflectorische gedragsmogelijkheden die deels zijn terug te voeren
tot de oertijd. De Mororeflex van bijvoorbeeld bedoeld om zich vast te grijpen bij een dreigende val.
Deze reflexen dienen om het organisme te beschermen en om het leven in stand te houden.
Het verdwijnen van primaire reflexen betekent dat het centrale zenuwstelsel zich verder ontwikkelt.
Als de verbindingen in de visuele hersenschors in de tweede en vierde maand toenemen, verliezen
baby’s bepaalde aangeboren reflexen:
De snuffel- of zoekreflex
De loopreflex
De zwemreflex
De bijtreflex
De wurg- of kokhalsreflex
De Mororeflex
De zuigreflex
De Babinskyreflex: waarbij de tenen spreiden en de grote teen omhooggaat bij het wrijven
over de voetzool.
Er zijn ook reflexbewegingen die langer of gedurende het hele leven blijven bestaan. Als de
bovenstaande babyreflexen niet tijdig verdwijnen, kan dat duiden op een hersenbeschadiging en dat
kunnen we het beste zo snel mogelijk weten om het kind adequaat te kunnen begeleiden.
De ontwikkeling van de groei en de motoriek
Bij de ontwikkeling van de groei en de motoriek kun je twee groeirichtingen onderscheiden:
De cefalocaudale groeirichting: de groeispurt start bij het hoofd en gaat van daar naar
beneden toe verder; van het hoofd, de cefalus, tot de staart, de cauda. Dit groeiproces start
bij twee maanden en gaat door tot het kind ongeveer de leeftijd van zes bereikt.
De proximodistale groeirichting: van dicht bij het centrum van het lichaam, proximaal, tot
verder naar de buitenkant, distaal. Dit betekent dat de centrale lichaamsdelen zich eerder
ontwikkelen dan de extremiteiten, met andere woorden: de romp groeit eerder dan de
ledematen en de armen groeien eerder dan de handen en vingers. Dit groeipatroon is
duidelijk vanaf een jaar of zes.
Bij de ontwikkeling van de grote bewegingen onderscheid je vervolgens in de eerste zes
maanden drie fasen. In de eerste maanden kan het kind nogal gebogen liggen, dit noem je de
embryonale houding. In de tweede maand kan het kind zijn hoofd in balans houden met een
beetje steun. In de derde tot zesde maand houdt hij zijn hoofd steeds meer in balans. Ook
gaat zitten met steun beter.
,Ook de kleinere bewegingen maken een ontwikkeling door in deze periode (fijne motoriek). Een
belangrijke ontwikkeling is die van de verbeterde samenwerking tussen de ogen en de handen en het
gebruik van beide handen. Dit noemen we de oog-handcoördinatie.
Qua fysieke groei, dit is de toename in lengte en gewicht, valt op te merken dat de romp van de
pasgeborene sneller groeit dan het hoofd. In verhouding wordt het hoofd minder groot.
2.3 De ontwikkeling van het leren
Leren is een zeer groot begrip en definieer je als een blijvende verandering in wat iemand kan of
weet op grond van ervaring. Via de zintuigen en de motoriek doet het kind deze ervaring op. Leren
gaat het hele leven door, iedere toegevoegde ervaring kun je leren noemen. Leren kun je ook wel
definiëren als het vormen van het geheugen of als een informatieverwerkingsproces dat leidt tot het
vormen van geheugen.
Er ontstaan bij het leren verbindingen tussen nieuwe en bestaande informatie in het zenuwstelsel,
eerste korte stroompjes, later permanente verbindingsknopen. De korte verbindingsstroompjes van
het leren hangen samen met het kortetermijngeheugen (KTG), waar de informatie even wordt
vastgehouden. Een andere vorm van het geheugen is het aanmaken van permanente
verbindingsknopen. Dit gebeurt in het langetermijngeheugen (LTG).
Voor het LTG is het nodig dat de lerende persoon de informatie goed opslaat, zodat deze er later
opnieuw over kan beschikken. Je hebt daarvoor een leerstrategie nodig. Bij jonge kinderen gaat het
leren meestal nog zonder duidelijke strategie, behalve de strategie van het herhalen.
De eerste leerervaringen doet de baby op via zijn zintuigen en binnen de grenzen van zijn eigen
lichaam. De mogelijkheden van zijn lichaam en de beleving daarvan zijn daarom van wezenlijk belang
voor de ontwikkeling. Vygotsky spreekt van situationele dwang: het kind kan geen afstand nemen
van de geboden situatie als hij net is geboren. Vygotsky beweert dat de cognitieve ontwikkeling
wordt bepaald door de samenwerking oftewel interactie met andere mensen.
Horen
De pasgeborene reageert gedurende de eerste zes maanden vooral met zijn gehoor op prikkels. De
baby’s hebben direct na de geboorte een zuiver gehoor. Na de geboorte kunnen baby’s direct al de
stem van de moeder onderscheiden van die van anderen.
Zien
Eerst sturen de hoor prikkels via de hersenen de oogspieren. De visuele prikkels doen dat nog niet.
Vanaf de geboorte hebben baby’s de neiging om naar gezichten te kijken. Vanaf twee weken kan hij
gezichten onderscheiden. Na vier maanden kunnen baby’s onderscheid maken tussen mensen en
voorwerpen. De baby ziet bij de geboorte eerst alles zwart-wit. De vorming van kegeltjes op het
netvlies, noodzakelijk voor de waarneming van kleuren, vindt pas plaats na de geboorte. Babys vanaf
vier maanden zijn over het algemeen in staat tot het maken van grijpbewegingen als ze een
voorwerp waarnemen. Dit noem je het anticiperend grijpen.
Ruiken
De reuk is het eerste zintuig dat van belang is voor de baby. Vanaf de geboorte reageert de baby op
de geur van de moederborst; zo kan hij zich oriënteren op het voedsel.
Voelen en proeven
De tastzin in voor de baby heel belangrijk; de baby heeft al over zijn hele lichaam zenuwuiteinden,
waardoor hij gevoelig is voor aanrakingen. Met de huid maakt de baby het meest uitgebreid contact
met de wereld, zowel met mensen als met dingen.
, Baby’s zijn goed in staat zoete smaken van zoute te onderscheiden. De mond is verder ook heel
belangrijk als tastorgaan, vooral de lippen en de tong. Zo leert de baby allerlei eigenschappen van
materialen en vormen kennen. De mond noem je daarom ook wel het kernorgaan van de
pasgeborene.
Het ontbreken van een zintuig wordt als een ernstige handicap gezien, het kind kan daaraan ernstige
leerstoornissen overhouden. Het gehoor en het gezichtsvermogen spelen een belangrijke rol bij de
oriëntatie op de wereld. Hij kan motivatie verliezen om ervaringen op te doen. Bovendien wordt hij
minder aangezet tot motorische activiteit, wat kan leiden tot een bewegingstekort en een vertraging
in de motorische ontwikkeling.
Als slechtziende kinderen niet worden geprikkeld via de tastzin, lopen zij het risico passief te worden.
Passieve kinderen missen de onderzoekingsdrang die nodig is om de nodige kennis uit hun wereld te
vergaren voor hun ontwikkeling.
Ook een baby die niet goed kan horen, loopt de kans dat zijn ontwikkeling wordt vertraagd. Hij mist
veel geluidsprikkels. Deze prikkels heeft hij nodig voor de taalontwikkeling en de ontwikkeling van de
begripsvorming.
Motoriek
De pasgeborene leert zijn wereld niet alleen kennen door ervaringen via de zintuigen, maar ook door
de motoriek. Dit laatste noem je de sensomotorische ervaringen. Deze verlopen volgens een vast
patroon. Dit patroon samengesteld uit een aantal regels die de organisatie en sturing van de
bewegingen beschrijven:
De orientatieregel: als er iets opvallend gebeurt, richt de baby zijn waarneming en aandacht
op die gebeurtenis.
De onderzoeksregel: als de baby iets ziet of voelt, gaat hij het exploreren met zijn ogen of
handen.
De regel van het scannen: als de baby een voorwerp volgt en dat voorwerp verandert, gaat
hij met zijn ogen zoeken waar dit voorwerp is gebleven, of waar het opnieuw zou
verschijnen.
De preferentieregel: als de baby de keuze heeft tussen verschillende voorwerpen, bekijkt,
betast of beluistert hij bij voorkeur het interessantste voorwerp.
De habituatieregel: als de baby een voorwerp heeft gezien, besteedt hij er daarna minder
aandacht aan. Als de baby iets nieuws ziet, raakt hij geïnteresseerd, daarna raakt hij
verzadigd, hij weet het dan al.
De omkeringsregel: kenmerken van voorwerpen die de baby kan voelen, kan hij ook zien en
omgekeerd.
De circulaire reacties: als een handeling iets leuks heeft opgeleverd in het verleden, voert de
baby die handeling opnieuw uit als de omstandigheden hem daartoe de kans geven. Piaget
noemt dit primaire circulaire reacties.
de laatste regel wordt in de Duitstalige literatuur omschreven als functieplezier of Funktionlust
(van Buhler).
2.4 De taalontwikkeling
Bij het bestuderen van taalvaardigheid kun je onderscheid maken tussen de passieve en actieve
taalontwikkeling. Passieve taalontwikkeling betreft het begrijpen van de gesproken taal. Actieve
taalontwikkeling betreft het produceren van taaluitingen.