Hoofdstuk 1 : De prenatale periode
De lichamelijke ontwikkeling
Er zijn 2 soorten lichamelijke ontwikkelingen waarin je onderscheid kan maken
1. Ontwikkeling van het specifieke individu (ontogenese) door interactie met
omgeving/moeder.
2. Ontwikkeling van de soort (fylogenese) door afstamming/erfelijkheid.
Bevruchting
Vrouwelijke eicel + mannelijke zaadcel = bevruchting
Bevruchte eicel = zygote
Zygote x paar dagen = morula (moerbei)
Na een week zijn er 100 tot 150 cellen
Hieruit ontstaan
- de placenta (moederkoek)
- de navelstreng
de vliezen
Zwangerschap
Trimester = periode van 3 maanden
1ste trimester
- Innesteling
- Celdeling
- Ontwikkeling tot herkenbare foetus
2de trimester
- Beweging
- Reflexen
3de trimester
- Gewichtstoename
De omgeving van het embryo en foetus
De veilige baarmoeder
- Biedt: bescherming, voeding, filter
- Teratogene factoren schaden de prenatale ontwikkeling (stofjes/ziekten die
moeder inademt/inneemt en daardoor ziek wordt)
- Alcohol-, drugs en medicijngebruik
- Ongelukken en psychische klachten
- Leeftijd van ouders
Gevolgen van teratogene factoren
- Roken: Wiegendood / Sudden Infant Death (SID)
- Alcohol: Foetaal Alcohol Syndroom (FAS)
- Drugs: Neonataal Abstinentie Syndroom (NAS-syndroom)
- Softenonkinderen. Er was vroeger een medicijn voor zwangere vrouwen die last
hadden van zwangerschapsmisselijkheid. Kinderen werden hierdoor geboren met
halve / geen ledematen.
De kans op een chromosoomafwijking zoals het syndroom van Down neemt toe bij een
hogere leeftijd van de moeder.
De kans op schizofrenie zou verdubbelen wanneer de vader 45 jaar oud is en zelfs
verdrievoudigen als hij ouder is dan 50 jaar.
Visies op het prenatale bewustzijn
, Behavioristische / leertheoretische visie
- De mens is na geboorte een leeg blad en wordt gevuld door leerervaringen.
- De mens is vóór de geboorte al geconditioneerd door zijn prenatale
ervaringen.
- De ene mens is rustiger of angstiger na de geboorte dan de ander.
Biologische visie
- Door erfelijke factoren bepaald
- Geen sprake van prenataal bewustzijn, hoewel bepaalde reacties onbewust
kunnen worden beschouwd.
Omgevingspsychologische visie
- Wisselwerking tussen mens en natuur.
- Verschillen in hartslag duiden op een vorm van besef of weten.
- Voorbeeld: dure producten op ooghoogte leggen.
Cognitieve visie
- Informatieverwerking en zelfsturing zijn bepalend.
- Bewustzijn dankzij geheugen.
- Voor de geboorte geen sprake van bewuste geheugenvorming /
geheugenstrategieën.
Psychoanalytische visie
- In de eerste jaren zijn biologische aanleg + opvoedingservaringen bepalend.
- Wel sprake van een vorm van besef in de baarmoeder.
- Duidelijk onderscheid tussen bewustzijn en onderbewustzijn.
Humanistische visie
- Stelt het individu centraal
- Bepalende factoren: ruimte voor zelfontplooiing + eigen verantwoordelijkheid
- Mix van psychoanalyse visie en behavioristisme/leertheoretische visie.
Bio-ecologische visie
- Wisselwerking van het individu en externe invloeden.
- Naarmate een kind meer in aanraking komt met invloeden van buitenaf, geeft
het zelfbewust vorm aan de ontwikkeling.
Theorie van Urie Bronfenbrenner
De theorie van Bronfenbrenner kent een
ecologisch model.
Hij omschrijft de omgeving van een
adolescent als een soort ui,
met verschillende lagen.
Elke laag van deze “ui” heeft een
verschillende invloed op de ontwikkeling
van een adolescent.
Hoofdstuk 2 : De geboorte en de eerste zes maanden
, De ontwikkeling van het leren
Zintuigen:
1. Horen (wordt vooral eerste 6 maanden veel gebruikt, baby’s kunnen direct stem
van moeder onderscheiden en van die van anderen
2. Zien (Baby’s hebben neiging om naar gezichten te kijken, vanaf 2 weken kan
baby gezichten onderscheiden, na 4 maanden kan baby mensen en voorwerpen
onderscheiden, baby ziet eerst alles zwart-wit (aanmaak van kegeltjes op het
netvlies, vind pas plaats na geboorte), vanaf 4 maanden kunnen grijpbewegingen
maken als ze een bewegend voorwerp zien (anticiperend grijpen), na 6 maanden
is zien belangrijker dan horen
3. Ruiken (Het eerste zintuig dat van belang is voor baby, Vanaf geboorte reageert
baby op geur van moederborst)
4. Voelen (Bij geboorte heeft baby over hele lichaam zenuwuiteinden, waardoor ze
gevoelig voor aanrakingen zijn (meisjes meer dan jongens). De huid van jongens
zijn eerder ‘gerijpt’.)
5. Proeven (Baby’s zijn goed in zoete en zoute smaken te onderscheiden (voorkeur
= zoet), Mond is belangrijk als tastorgaan, vooral lippen en tong, Mond =
kenorgaan, baby ‘kijkt’ met de mond
De pasgeborene leert zijn wereld ook door motoriek (sensomotorische ervaringen). Deze
verlopen volgens een vast patroon. Dit patroon is samengesteld uit een aantal regels die
de organisatie en sturing van de bewegingen beschrijven.
Situationele dwang: het pasgeboren kind kan geen afstand nemen van de situatie
(Vogytsky).
Regels rondom motoriek volgens Piaget:
De oriëntatieregel: Als iets opvallend gebeurt, Baby draait hoofd richting geluid,
Gebeurt alleen éérste maand na geboorte, daarna verdwijnt dit reflex, komt terug na 4 de
maand.
De onderzoeksregel: Als baby iets ziet of voelt, gaat hij exploreren met ogen of handen,
Letten op vormveranderingen van het beeld.
De regel van het scannen: Als de baby een voorwerp volgt en dat voorwerp verandert,
gaat hij met zijn ogen zoeken waar het is gebleven, Vooral na 4 de maand, Het volgen is
schoksgewijs door de onrijpheid van zenuwstelsel.
De preferentieregel: Als de baby een keuze heeft tussen verschillende voorwerpen,
Vooral grootte en helderheid is interessant.
De habituatieregel: Als de baby een voorwerp heeft gezien, besteedt hij er daarna
minder aandacht aan, Eerst geïnteresseerd, daarna verzadigd ‘niet meer belangrijk’.
De omkeringsregel: Kenmerken van voorwerpen die de baby kan voelen, kan hij ook
zien, Bij het voelen krijgt baby ruimtelijk gevoel.
De (primaire) circulaire reacties: Als een handeling iets leuks heeft opgeleverd in het
verleden, voert de baby die handeling opnieuw uit.