T3 Tijd van monniken en ridders
KA’s – Kenmerkende Aspecten
9. Het ontstaan en de verspreiding van de islam.
10. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door
een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
11. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
12. De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
3.1 Leenheren, leenmannen en horigen
1. Je kunt beschrijven hoe West-Europa zich na de val van het Romeinse Rijk bestuurlijk
ontwikkelde.
Het RR werd binnengedrongen door Germaanse volkeren, aangevoerd door krijgsheren
(legeraanvoerder met militair en politiek gezag). Sommige van deze krijgsheren kregen door de
Romeinen de titel ‘koning’. Maar, hun macht was beperkt. Vooral in afgelegen delen van een
koninkrijk hadden lokale machthebbers het voor het zeggen. Karel de Grote, koning van de Franken,
werd in 800 gekroond tot keizer. Hij nam maatregelen om het bestuur van zijn Rijk te verbeteren,
maar hij had weinig goed opgeleide dienaren.
2. Je weet wat feodale verhoudingen zijn en hoe ze ontstonden. (=leenstelsel)
Door de val van het West-RR was er geen georganiseerd bestuur meer. Toen er een militaire dreiging
uit het Zuiden kwam besloot Karel Martel vazallen aan te stellen die grondgebied kregen, in ruil voor
soldaten te paard. Hierdoor ontstond de Adel.
3. Je kunt de oorzaken beschrijven van de verbrokkeling van de macht in de late negende en
tiende eeuw.
De adel had 4 taken: zwakken en weduwen beschermen, rechtspraak, beschermen van grenzen
tegen Noormannen en Islam en belasting innen (in natura of via Paltz systeem). Deze adel/leenman
zegde de macht op als ze meenden dat ze niet goed werden behandelt door hun leenheer.
4. Je kunt beschrijven door welke oorzaken West-Europa in de vroege Middeleeuwen weer een
landbouwsamenleving werd.
In de laatste periode van het RR was er een ernstige economische crisis. Doordat het steeds
onveiliger werd om te reizen werd er steeds minder gehandeld. Door onder andere de afname van
handel liep het aantal inwoners in de steden terug. Zo werd de landbouwstedelijke samenleving een
landbouwsamenleving, die kenmerkend is voor de vroege Middeleeuwen.
5. Je kunt het ontstaan van horigheid verklaren.
Veel pachtboeren lieten hun akkers in de steek, om zo aan schuldeisers te ontkomen. Omdat
hierdoor de landbouwproductie daalde werd het de pachtboeren verboden hun grond te verlaten.
Een horige boer bleef op zijn grond wonen, maar moest er pacht voor betalen, vaak een deel van zijn
oogst.
6. Je kunt uitleggen dat domeinen via het hofstelsel zelfvoorzienend waren.
Het domein bestond uit twee delen. Op het vroonland stonden de burcht of het klooster, en lagen de
akkers van de heer. Op het andere deel lagen de akkers van de horigen en de vrije pachtboeren.
Doordat de landbouwopbrengsten laag waren, was er nauwelijks iets om mee te verhandelen.
Daarom was het belangrijk dat ze zelfvoorzienend waren. Behalve visvijvers, veestallen en molens
waren er daarom ook brouwerijen, smidsen en timmerwerkplaatsen.
, 3.2 Het christendom in Europa
1. Je kunt uitleggen waardoor het christendom na het einde van het West-Romeinse Rijk een
terugval doormaakte.
Na de val van het West-RR verloor het Christendom terrein. Grote delen werden beheerst door
Germaanse koningen die geen christen waren.
2. Je kunt beschrijven hoe het christendom zich in de vroege Middeleeuwen over Europa
verspreidde.
Koningen steunden de kerk door onder andere hun onderdanen te laten dopen. Ook beschermden ze
geestelijken, met zowel wetgeving als met het zwaard. Ze schonken eveneens grond en goederen
aan de Kerk. De Kerk benadrukte bovendien dat koningen door God waren aangesteld, en als je
tegen de koning in gaat, je ongehoorzaam bent aan God.
3. Je kent het belang van de overgang van Clovis naar het christendom.
Clovis I zette het voorbeeld voor al zijn edelen. Net als bij de Romeinen bekeerde eerst de vorst zich,
waarop de edelen al snel volgden. Daarna zou ook de bevolking langzamerhand overgaan tot het
nieuwe geloof, omdat de vorst immers een rolmodel voor het volk was.
4. Je begrijpt het wederzijdse belang dat vorsten en geestelijken hadden bij samenwerking.
Ze hadden elkaar beiden nodig, geestelijken hadden geld en grond nodig, en hielpen met de
bestuurstaken. Ook leverden ze in oorlog soldaten en wapentuig aan de koning.
5. Je kunt de rol van de kloosters beschrijven op het gebied van wetenschap en cultuur.
Monniken en nonnen bestudeerden de Bijbel. Maar ook lazen ze boeken van andere auteurs uit de
Oudheid. Ze zagen dit als hulpmiddel om de Bijbel beter te kunnen begrijpen. Maar ook de vakken als
filosofie, retorica en geschiedenis waren populair.
3.3 Een nieuw geloof: de islam
1. Je weet waar en wanneer de islam is ontstaan en kunt de belangrijkste overeenkomsten en
verschillen tussen de islam, het jodendom en het christendom aangeven.
De Islam is ontstaan door de koopman Mohammed uit Mekka. Hij beweerde een profeet van de
enige God Allah te zijn. Een paar jaar nadat hij de stad was ontvlucht kwam hij terug met een leger
aan volgelingen. Samen veroverden zij Mekka. Vanuit Mekka werd de jihad (heilige oorlog,
verspreiding van de Islam) voortgezet.
2. Je kunt de verspreiding van de islam beschrijven en je kent de belangrijkste factoren die daaraan
bijdroegen.
Arabieren voerden al eeuwenlang plundertochten, maar dat leidde nooit tot blijvende veroveringen.
Doordat ze nu door de Islam verenigd waren richtten ze alle energie naar buiten. In plaats van buit
was ook jihad nu ook een rechtvaardiging van de oorlogen.
3. Je kunt de snelheid van de Arabische veroveringen verklaren en de oorzaken noemen waardoor
ze tot stilstand kwamen.
De Byzantijnen wisten de Arabieren tegen te houden door middel van een geheim, nieuw wapen:
Grieks vuur. Dit was een brandende olieachtige vloeistof die zelfs op water niet doofde. De
Byzantijnen werden niet meer zo machtig als voorheen, maar het hielp wel om de opmars van de
moslims tegen te houden.