HC1 Introductie
In dit vak focussen we ons op persoonlijkheid, persoonlijkheidsstoornissen en geweld. We gaan
kijken naar hoe het komt dat mensen delicten plegen, we proberen criminaliteit dus te verklaren.
Er bestaat heel veel heterogeniteit tussen criminelen. Er bestaat een continuüm van allerlei
factoren waarmee je criminelen kan omschrijven:
● Naïef - professioneel: aan de ene kant heb je boeven in de nacht die aan winkeldiefstal
doen of graffiti spuiten, aan de andere kant heb je de echte bendes die functioneren als
een bedrijf en hier miljoenen mee verdienen (bende van Pablo Escobar).
● Triviaal - ernstig: sommige misdrijven zijn veel ernstiger dan anderen. Wij focussen
vooral op geweldsdelicten, en deze vallen uiteraard onder de ernstige misdaden.
Geweldsdelicten zijn delicten waarbij een slachtoffer verwond wordt, dit kan fysiek of
psychologisch. Dit zaait vaak angst in een gemeenschap. Ook binnen deze groep
criminelen is er veel heterogeniteit wat betreft het delict, zo gebruiken sommigen weinig
geweld, terwijl andere veel geweld gebruiken met een bepaalde mate van voorbedachte
rade.
De mensen die gewelddadige misdrijven pleegt hebben vaak last van psychische stoornissen
(we spreken dan ook van de geestelijk gestoorde dader). We gaan in dit vak voornamelijk kijken
naar persoonlijkheidsstoornissen.
Introductie
Geweld is een belangrijke volksgezondheid kwestie, en dan hebben we het met namelijk over
interpersoonlijk geweld.. Het brengt namelijk grote schade toe aan individuen, families en
gemeenschappen. De WHO deelt geweld in in 4 niveaus: individueel, relatie, gemeenschap en
sociaal. In dit vak focussen we met name op individuele factoren, zoals psychopathologie bij de
dader.
Laten we geweld eerst definiëren:
Geweld zijn gedragingen die bedoeld zijn om schade toe te brengen aan een levend wezen dat
gemotiveerd is om schade te voorkomen. Geweld is altijd opzettelijk.
Handelingen die onopzettelijk (verkeersongeval), consensueel (SM of bokswedstrijd) of
uiteindelijk voordelig (tandarts) zijn vallen niet onder geweld!
Wanneer we het hebben over geweld bedoelen we vaak lichamelijk letsel. Echter, agressie is
fysiek minder schadelijk, maar kan net zo schadelijk zijn als fysiek geweld. Een voorbeeld
hiervan is bedreigen. Geweld omvat dus zowel agressie als fysieke schade.
Er bestaat veel individuele verschillen in aanleg tot geweld. Dit wordt niet enkel veroorzaakt
door verschillen in persoonlijkheidskenmerken maar ook door andere factoren. Een voorbeeld
hiervan zijn cognitieve processen. Voorbeelden van cognitieve processen die geweld kunnen
beïnvloeden zijn morele ontkoppeling of de hostile attribution bias (het idee dat anderen vijandig
,zijn). Als laatste wordt dit bepaald door de aanwezigheid van persoonlijkheidsstoornissen, deze
hebben een dimensioneel perspectief.
Persoonlijkheidsstoornissen (PSn) en geweld
Persoonlijkheidsstoornissen zijn een langdurig patroon van innerlijke ervaringen en
gedragingen die afwijken van iemands cultuur. Deze patronen zijn pervasief en inflexibel. Vaak
treedt een persoonlijkheidsstoornis voor het eerst op in de adolescentie of vroege
volwassenheid, ze blijven vaak stabiel gedurende het leven. Meestal leidt dit tot distress of
beperkingen.. Deze geven aan hoe iemand is, dit is ingebakken in je karakter, en iemand
ervaart dit ook zo. Dit noemen we egosyntoon. Klinische stoornissen zijn geen onderdeel van
je karakter, en gaan uiteindelijk weer weg, deze zijn dan ook egodystoon. Hierdoor is
behandeling moeilijk.
We onderscheiden verschillende persoonlijkheidsstoornissen, verdeeld over drie clusters.
We kunnen persoonlijkheidsstoornissen opdelen in drie clusters:
A. Het excentrieke cluster. Dit zijn stoornissen waarbij iemand een verstoorde
interpersoonlijke beleving heeft. Hieronder vallen de volgende PS:
a. Paranoïde: mensen hebben een groot wantrouwen jegens andere mensen, en
vinden de motieven van anderen vaak achterdochtig.
b. Schizoïde: dit zijn mensen die geen sociale behoeften lijken te hebben, en
distantiëren zich daarom van anderen.
c. Schizotypische: deze mensen voelen zich ongemakkelijk in sociale relaties,
hebben afwijkende denkpatronen en gedragen zich excentriek. Ze hebben
cognitieve en sensitieve distorsies.
B. Het theatraal-emotionele cluster. Dit zijn stoornissen waar het ‘ik’ centraal staat, en
alle beleving vooral hierop van toepassing zijn. Hieronder vallen de volgende PS:
a. Antisociale: deze mensen worden soms omschreven als psychopaten of
sociopaten. Ze negeren of schenden de rechten van andere mensen, en deze
stoornis wordt dan dus ook gerelateerd aan crimineel gedrag. Hier gaan we nog
dieper op in.
b. Borderline: mensen die dit hebben vertonen veel instabiliteit in gedrag, emoties,
zelfbeeld en denken. Ze hebben last van grote stemmingswisselingen,
impulsiviteit en een instabiel zelfbeeld.
c. Theatrale of histrionische: deze stoornis wordt gekarakteriseerd door extreme
emotionaliteit en een hoge behoefte voor aandacht.
d. Narcistische: dit zijn mensen die zichzelf als groots zien, ze hebben veel
bewondering nodig en hebben geen empathie voor anderen. Ook hier gaan we
dieper op in.
C. Het bezorgde, bevreesde cluster. Hierbij ligt de klemtoon op negatieve emotionaliteit.
Stoornissen die hieronder vallen zijn de volgende PS:
a. Vermijdende: deze mensen voelen zich oncomfortabel in sociale situaties, voelen
zich vaak overweldigd en zijn zeer angstig voor een negatief oordeel.
, b. Afhankelijke: deze mensen hebben een extreme behoefte om verzorgd te
worden. Hierdoor zijn ze aanhankelijk en gehoorzaam.
c. Obsessief-compulsieve: hierbij zijn mensen geobsedeerd met orde, perfectie en
controle. Hierdoor hebben ze geen flexibiliteit, openheid en efficiëntie.
Hierboven zie je de definities van de DSM-4, tegenwoordig gebruiken we de DSM-5. Er zijn
enkele belangrijke verschillen, ten eerste zijn we van een categoriaal perspectief naar een
dimensionaal, kwantitatief perspectief gegaan. Dat komt omdat er enkele problemen vast
kleefde aan de categoriale benadering. Ten eerste was er vaak een hoge comorbiditeit met
andere psychopathologie omdat je een stoornis of helemaal wel of helemaal niet had. Dat is
met de dimensionale benadering geen probleem meer, er bestaan geen extreme posities meer
wat betreft algemene persoonlijkheidstrekken (Big 5). Daarnaast kan een categoriaal
perspectief verwarring veroorzaken omdat dezelfde stoornis geheel verschillende ziektebeelden
kan schetsen. Bijvoorbeeld, wanneer persoon A bepaalde symptomen vertoont en persoon B
andere symptomen die passen bij dezelfde stoornis krijgen ze dezelfde diagnose maar hebben
een compleet ander ziektebeeld.
Sectie II van de DSM-5 is hetzelfde gebleven, en heeft een categoriale verdeling. Echter, ze
hebben in de DSM-5 een sectie toegevoegd, deze sectie III is dus wel dimensioneel en werkt
als model voor diagnosestelling van PSn en de conceptualisatie hiervan. De algemene criteria
zijn:
A. Matige of ernstige beperkingen in persoonlijkheidsfunctioneren in het zelf of
interpersoonlijk functioneren. Dit kun je meten met de Level of Personality Functioning
Scale.
B. Een of meerdere pathologische persoonlijkheidstrekken. Dit kun je meten met de
Personality Inventory for DSM-5.
C. Er is sprake van een relatief inflexibel en pervasief patroon, tot uiting komend in een
brede range van persoonlijke en sociale situaties.
D. Relatief stabiel over tijd, startend in de adolescentie of vroege volwassenheid.
E. A & B worden niet beter verklaard door een andere stoornis.
F. A & B worden niet toegeschreven aan fysiologische effecten van middelenmisbruik of
andere medische condities.
G. A & B worden niet beter begrepen als normaal passend binnen iemands
ontwikkelingsfase of socioculturele omgeving.
Onder criterium B vallen 25 persoonlijkheidstrekken, verdeeld over 5 domeinen. Deze domeinen
sluiten aan bij de 5 trekken uit de Big Five. Door een combinatie van deze trekken kun je
iemand een diagnose geven.
, Daarnaast zijn enkele persoonlijkheidsstoornissen uit gehaald, dat zijn de theatrale,
afhankelijke, schizoïde en paranoïde stoornis.
Maar waaronder valt psychopathie in de DSM? In de DSM-4 geldt dat de antisociale
persoonlijkheidsstoornis hetzelfde is als psychopathie. In de DSM-5 trekken ze deze conclusie
niet meer, maar hebben ze psychopathie opgenomen als specifier in sectie III.
PSn komen voor bij 4,4% van de samenleving, waarbij mannen hier vaker last van hebben dan
vrouwen. De meeste mensen met een PS zijn niet gewelddadig (zelfs maar 50% van mensen
met een ASP is gewelddadig!). Echter, in cluster B stijgt het risico op criminaliteit wel. Deze
mensen hebben 10 keer zo’n grote kans op strafrechtelijke veroordeling, en 8 keer meer kans
op een effectieve gevangenisstraf. PS-delinquenten hebben meer kans op recidive na ontslag
uit het ziekenhuis, 7 keer meer kans op het plegen van ernstig recidive en meer kans opnieuw
veroordeeld te worden voor een ernstige overtreding vergeleken met andere geesteszieke
delinquenten. Het is zeer belangrijk om te onthouden dat alhoewel de kans groter is de
meerderheid helemaal niet opnieuw veroordeeld wordt!
We gaan nu kijken naar klinische risicofactoren van geweld, we onderscheiden er vier:
● Impulscontrole
● Emotiedisregulatie
● Narcisme
● Paranoïde cognitieve persoonlijkheidsstijl
Deze kunnen een onderscheid maken of iemand zal neigen naar geweld of niet. We moeten
dan ook af van het stigma dat iedereen met een PS een gewelddadig delict zal plegen. Wel
geldt dat mensen in een psychiatrisch ziekenhuis vaak een PS hebben, maar deze groep is niet
representatief. De APS is het sterkst gerelateerd aan geweld. Dat komt omdat in dit ook in de
criteria van de persoonlijkheidsstoornis is (let op, er is hier dus sprake van circulair redeneren).
Daarom is geweld in deze groep automatisch hoger dan in andere groepen. Hetzelfde geldt
voor psychopathie (dit kan gemeten worden met de PCL-R van Hare). Psychopathie zou een
goede voorspeller zijn van toekomstig geweld. Maar ook hiervoor geldt dat dit al in de criteria is
opgenomen.