Psychologie
Hoorcollege 1 week 37 – 11 september 2019
Wat is psychologie?
De wetenschappelijke beschrijving van gedrag en mentale processen en de relatie tussen beiden.
Gedrag, denken en wetenschap hoe die met elkaar in verbinding staan.
Wat doet een psycholoog?
- Observeren en beschrijven van gedrag van mensen (en dieren)
- Begrijpen of verklaren van gedrag
waarom dit gedrag?
Welke factoren? (omgeving, persoonlijkheid)
- Voorspellen van gedrag
- Controleren en beïnvloeden van gedrag
- Kennis toepassen, verhogen welzijn
Stromingen:
Menselijk gedrag bekeken vanuit verschillende uitgangspunten en visies
- Vergelijking politieke partijen
- Psychodynamische benadering
- Cognitief-gedragstherapeutische benadering
- Cliëntgerichte benadering
- Lichaamsgerichte benadering
- Systeemgerichte benadering
- Oplossingsgerichte benadering en positieve psychologie
Biopsychosocialemodel
Interactie tussen meerdere factoren
- Biologisch
- Psychisch
- Sociaal
Psychische en gedragsproblemen zijn een biopsychosociaal verschijnsel
Diagnostiek: kijken naar de gehele persoon i.p.v. alleen naar de ziekte holistische visie, aandacht
hebben voor de verschillende aspecten/ factoren.
verpleegkunde
Informatieverzameling:
- Somatische situatie
- Ziektegedrag, hoe gaat iemand met zijn ziekte om
- Sociale context, woonsituatie, werk en sociale netwerk
- Situatie voor het ontstaan van de stoornis
Voorwaardenscheppend:
- Effectiviteit van therapie blijkt gerelateerd aan verandering door factoren buiten de therapie
Richt zich op individuele cliënt, financiën, dagbesteding, sociale steun en vaardigheden in het
dagelijks leven
,Psychodynamische benadering:
Grondlegger: Sigmund Freud (1856-1939)
- Ontwikkelde psychoanalyse
- Innerlijk belangrijk, er is iets met de mensen door iets onbewust (bijv. arm die uitvalt, doof
aan een oor)
- Problemen door blokkades (door hun onbewust zijn)
Klassieke vorm: psychoanalytische therapie
Nu: psychodynamische therapie
Uitgangspunten:
- Patiënten weten niet waarom iets gebeurt
- Onbewuste bewust maken
- Problemen komen uit de kindertijd
- Emoties steeds weer geactiveerd
De psychische laag, 3 lagen
- Bewuste laag: informatie waarvan je je bewust bent
- Voorbewuste laag: informatie die je van onbewust bewust kunt maken
- Onbewuste laag: informatie die wel in de geest aanwezig is, maar waar je niet bij kan
Freud: doel en techniek therapie
- Hypnose
- Vrije associatie (verhaal laten vertellen, vrij loop geven)
- Dromenanalsye
- gevoelens krijgen de ruimte
- ongezonde patronen doorbreken
modellen:
het driftmodel, bestaat uit EGO, ID en SUPER-EGO.
ID: onbewuste
SUPER-EGO: moraal, zo hoort het niet kijk vanuit bijv. cultuur
EGO: scheidrechter tussen ID en SUPER-EGO, maakt de beslissing en houdt evenwichtig
Bijv. ongezond eten
ID: wilt ongezond eten
SUPER-EGO: nee kan niet is ongezond
EGO: jij moet banketbakker worden (maatschappelijk aanvaard, beide tevreden houden)
therapie vanuit het driftmodel
- oorzaak psychische problemen onbewust conflict binnen de persoon zelf
- doen: het onbewuste bewust maken (inzicht geven in de oorzaak, probleem)
- techniek
vrije associatie in de therapie en praten over dromen
overdracht: emoties uit het verleden uitten op zorgverlener
tegenoverdracht: zorgverlener uit emoties op zorgvrager
(conflict, emoties losmaken) bijv. aandacht die je gemist hebt
in je jeugd inhalen bij zorgvrager
,Afweermechanismen:
- verdringing, onaanvaardbare gedachten ver weggestopt (zeggen dat je het niet erg vindt om
alleen te zijn tijdens kerstdagen)
- ontkenning, de realiteit niet onder ogen zien (drankverslaving)
- reactieformatie, moreel/ sociaal onacceptabele gedeelte van gevoelens verdringen,
acceptabele gevoelens juist aandikken (je bent boos op je moeder, alleen kan dat niet laten
merken, iemand die op het laatste moment afzegt je bent teleurgesteld/ boos maar zegt
“geeft niet”)
- isolering, gebeurtenis wordt wel gezien, maar je gevoel is er van afgesplitst (bijv. iemand die
verteld over haar verkrachting en er heel nuchter overpraat, praten zonder gevoel)
- intellectualisering, moeilijke innerlijke zaken met veel interessante en moeilijke woorden
wegpraten (focus leggen op bepaalde woorden, met moeilijke woorden hou je iemand op
afstand, ingewikkelde termen gebruiken)
- regressie, gedrag vertonen wat bij eerdere ontwikkelingsfasen hoort (kind dat onzindelijk
raakt, bijv. door een nieuwe broertje, zusje om aandacht te krijgen)
- projectie, onacceptabele impuls geprojecteerd op een ander (wat je zegt ben je zelf, bijv. je
bent zelf vreemd gegaan en vertrouwt daarna andere ook niet meer)
- splitsing, iets of iemand als helemaal goed of slecht of afwisselen slecht en goed te zien (als
iemand iets doet wat jij niet zal doen zie je hem als slecht, en als je iemand als goed ervaart
zie je de fouten niet)
- rationalisatie, impuls die eigenlijk wordt afgekeurd toch uitleven en daarna goedpraten (bijv.
met iemand anders afspreken terwijl je een relatie hebt, en dan zeggen me relatie loopt toch
niet goed, of iets stellen van een groot bedrijf en zeggen ze zullen het niet missen ze
verdienen genoeg)
- verplaatsing, impuls gericht op bepaalde persoon, uiten bij iemand anders (je boos bent om
iemand en het afreageert op iemand anders)
- sublimatie, EGO kanaliseert je behoeften op zo’n manier dat iedereen tevreden is, je ID en
SUPER-EGO en omgeving (als je stress hebt voor een examen, juist gemotiveerd raakt door
de stress)
- identificatie, angst voor en haat jegens de dader zijn te bedreigend voor toelating
bewustzijn, vereenzelvigen (voetbalfans die zeggen wij hebben gewonnen, terwijl het de
spellers zijn die gewonnen hebben, langdurige gijzeling zorgt ervoor dat de slachtoffer
medelijden krijgt met de dader die hem ontvoerd had)
objectrelatiemodel:
objectrelatie is de innerlijke representatie (beeld) van de relatie met een belangrijke ander
object is een persoon, innerlijk beeld manier waarop relatie beleefd is.
Verschil driftmodel en objectrelatiemodel
Innerlijke driften belang van de eerste relaties uit ons leven
Innerlijke representaties of innerlijke objecten
- schema over hoe relaties in elkaar zitten
- eerste relaties (meestal ouders) zijn verinnerlijkt
- leiden tot innerlijk werkmodel voor omgaan met andere en met relaties
- bijv. patiënt Marianne
negatief beeld van relaties en verwachtingen van relaties
werkmodel: ‘ik kan geen mens vertrouwen’
, separatie-individuatie proces
baby:
zelf en objecten zijn nog niet gescheiden
binnen- en buitenwereld lopen door elkaar
weinig besef dat hij los van moeder bestaat
kindertijd:
kind leert omgaan met gescheidenheid (separaties)
ontwikkelen van eigen identiteit (individuatie)
voorwaarden separatie-individuatie
ervaring van voldoende ‘holding’ door primaire verzorgers
- fysiek gekoesterd en beschermd voelen
- niet aan lot overgelaten voelen, emotionele steun en begrenzing ervaren
- geen angst voor verlaten ervaren
hulpmiddel: transitional objects (overgangsobjecten) voor indammen frustratie en angsten (bijv.
knuffel, doekje)
Emotionele objectconstantie
- moeder blijft dezelfde, ook al wisselen gedrag en stemming
- rond 4 jr vermogen om met tegenstrijdige gevoelens om te gaan
voorwaarden ouders:
- aansluiten bij beleving van kind
- betrouwbaar
- voorspelbaar gedrag vertonen
vertegenwoordigers objectrelatiemodel
Mahler:
- psychische geboorte: rond 36 maanden ‘ik’ ontwikkeld
- emotionele objectconstantie
- gestoorde ontwikkeling: gespleten ‘ik’ (splitsing goed/ slecht) bijv. oorlogsslachtoffers
Klein:
- nadruk op sterke angsten voor verdwijning van eigen ‘ik’ (bijv. scheiding)
- pas later tegenstrijdige gevoelens opnemen in persoonlijkheid
- gestoorde ontwikkeling: versplinterd ‘ik’ (n : losse stukjes, emotionele wisselingen, extreme
angsten en boosheid)
Winnicott:
- good enough mother
- holding environment: kind leren omgaan met frustraties
Erik Erikson: