Week 1
Anatomie & Fysiologie
Ieder mens gaat dood. Anatomisch en fysiologisch gezien kan de veroudering en
uiteindelijk het sterven toegeschreven worden aan de endogene en exogene
factoren die ook de voorafgaande menselijke ontwikkelingsgang bepalen. Bij de
stervende mens kunnen allerlei verschijnselen worden waargenomen die duiden
op de desintegratie van het organisme als geheel. De stervende heeft een
typische gelaatsuitdrukking en gelaatsvorm die de facies hippocratie genoemd
wordt: met spitse, bleke en koele neuspunt, spitse kin, ingevallen slapen, koele
oren, slappen bewegingsloze lippen, slaphangende wangen die met elke
ademhaling meebewegen een bleke tot asgrauwe huidskleur en kout zweet op
het voorhoofd.
De dood is ingetreden wanneer alle voor het leven belangrijke functies zijn
uitgevallen: ademhaling, circulatie, hersenactiviteit en reflexen. De ogen van de
overledene zijn tof en troebel, de pupilreflex is verdwenen. Na ongeveer een
kwartier tot half uur ontstaan bruine of paarse verkleuringen, de lijnvlekken.
Deze zijn het gevolg van ophopingen van het stilstaande en deels gestolde bloed
in de dieps gelegen weefsels. Twee tot drie uur later ontstaat rigor mortis
(lijkstijfheid). Dit is het gevolg van de verstijving van de dwarsgestreepte spieren.
De verstijving komt doorat de actine en myosine filamenten in de spierfibrillen
blijvend in elkaar schuiven. Na acht tot twaalf uur is het lichaam geheel verstijfd.
Ruim een etmaal na het intreden van de dood gaat het lichaam over tot
ontbinding. Dat wordt van binnenuit gedaan. Tegelijkertijd komen in de weefsel
enzymen vrij die autolyse (zelfvertering) van de cellen veroorzaken.
Klinische pathologie
Osteoporose is een skeletafwijking met afgenomen botmassa en een
toegenomen risico op spontane (niet-traumatische) fracturen. Deze aandoening
kan worden vastgesteld met een DEXA-botmeting. Oorzaken zijn een daling van
oestrogenen postmenopauzaal is het belangrijkste. De productie van
geslachtshormonen neemt sterk af. Ook langdurig gebruik van corticosteroïden
veroorzaakt versneld verlies van botmassa. Daarnaast spelen ook gebrek aan
beweging, te weinig calciuminname, tekort aan zonlicht, alcoholisme en roken
een rol. De verschijnselen een iets verminderde lichaamslengte is een vroeg
voorteken van osteoporose. Klachten door osteoporose treden vaak pas op, als er
fracturen zijn ontstaan. Lage rugpijn kan komen door ingezakte wervels. De
anamnese is gericht op risicofactoren bij (pijn)klachten. Een botbreuk door vrijwel
normale belasting is pathologisch. Deze spontane fracturen kunnen wijzen op
osteoporose, maar ook op bottumoren. Er zijn preventieve adviezen:
- Voldoende lichaamsbeweging
- Voldoende calcium
- Regelmatig wat zonlicht
- Vallen voorkomen
- Roken stoppen
Medicatie is het meest effectief bij ernstige osteoporose. Bisfosfonaten remmen
de botresorptie door osteoclasten. Naast bisfosfonaten dient dagelijks 1000 mg
,calcium en 800 mg colecalciferol (vitamine D) gebruikt te worden. Denosumab
remt de ontwikkeling van actieve osteoclasten. Raloxifen heeft een stimulerend
effect op de oestrogeenreceptor van de botten. Maar het blokkeert de
oestrogeenreceptoren in de borst en baarmoeder.
Reuma is een verzamelnaam van pijnlijke, niet-traumatische aandoeningen van
het bewegingsapparaat. In deze samenvatting worden vier reumatische
afwijkingen behandeld:
- Reumatoïde artritis
- Arthrosis deformans (artrose)
- Jicht
- Ziekte van Bechterew
De basisbehandeling is vaak hetzelfde: ontlasten en rust beperken schade aan
het gewricht. Onbelaste oefeningen helpen contracturen van kapsel en spieren
te voorkomen. Vb. zwemmen, fietsen en knijpen in een schuimrubberen balletje.
NSAID”s en corticosteroïden werken ontstekingsremmend. Door het analgetisch
(pijnstillend) effect kan patiënt (onbelast) blijven bewegen en slapen.
Reumatoïde artritis is de meest frequente gewrichtsaandoening bij
jongvolwassenen. De ziekte komt driemaal zo vaak voor bij vrouwen als bij
mannen. Bij reumatoïde artritis worden immuuncomplexen tegen de synoviale
membraan gevormd door nog onbekende oorzaak. Dit roept een afweerreactie
op van onder meer granulocyten, die het gewricht beschadigt. De diagnose wordt
gesteld als de patiënt voldoet aan vier van de zeven criteria:
- Ochtenstijfheid
- Polyartritis (weke-delenzwelling van drie of meer gewrichten in onderarm
of -been
- Artritis van de hand of pols
- Symmetrische artritis
- Reuma noduli (subcutane knobbels bij benige uitsteeksel of in de buurt van
het gewricht)
- Reumafactor
- Erosies of peri-articulaire ontkalking van de handen op
röntgenafbeeldingen
De anamnese kan duidelijk maken dat de gewrichtsklachten chronisch zijn en dat
trauma is uitgesloten. Bij inspectie en palpatie zijn lokale
ontstekingsverschijnselen te beoordelen. Bij bloedonderzoek kan een
reumafactoren worden aangetoond. Röntgenafbeeldingen tonen vaak erosies
(hapjes uit de gewrichtsoppervlakken) en ontkalking rond de ontstoken
gewrichten. De medicatie kan bestaan uit prostaglandineremmers, naast deze
NSAID”s kunnen ook corticosteroïden de ontsteking onderdrukken. Er zijn ook
disease modifying antirheumatic drugs (DMARD’s) die pas na maanden
helpen. Een synovectomie is een verwijdering van het gewrichtsvlies ter
verlichting van de pijn. Deze synoviale membraan maakt de gewrichtsvloeistof,
die wrijving vermindert en het kraakbeen voedt. Het kraakbeen van het gewricht
dient nog wel van redelijke kwaliteit te zijn. Af en toe wordt een arthrodese
toegepast. Dan wordt het gewricht operatief vastgezet en vormt zich een benige,
niet-pijnlijke verbinding.
,Artrose/atrosis deformans, geleidelijk verdwijnt gewrichtskraakbeen, zonder
duidelijke ontstekingsverschijnselen. De oorzaken hiervan kunnen primaire
artrose, oftewel een genetische aandoening. Maar ook een secundaire artrose—>
bijvoorbeeld verkeerde stand, hemathros of andere reumatische aandoeningen.
De verschijnselen zijn dat de pijnklachten hevig zijn na rust en nemen geleidelijk
wat af na een paar keer bewegen. Onderzoek houdt in dat er wordt gevraagd
naar de risicofactoren en de (pijn)klachten. Bij het bewegen is crepiteren te
voelen. Als aanvullend onderzoek wordt er vaak een röntgenfoto gemaakt. Als er
sprake is van overgewicht moet er afgevallen worden om eventuele klachten te
verminderen. Anders zal er paracetamol of NSAID”s gegeven worden.
Jicht berust op een verstoorde stofwisseling van uraat en urinezuur,
afbraakproduct van purine uit DNA. Een lokaal te hoge concentratie uraat of
urinezuur leidt tot de vorming van kristalletjes in gewrichten, onderhuid
bindweefsel en urinewegen. Zo ontstaan artritis, tophi en nierstenen. Te veel
uraat of urinezuur kan komen door een vertraagde uitscheiding. Ook
overgewicht is een risicofactor. Meestal begint jicht met een ontsteking van het
eerste metatarsophalangeale gewricht (grote teen). Kenmerken zijn tophi;
afzettingen van uraat onderhuids bij gewrichten boven peesscheden of op de
oorschelp. Bij een acute jichtaanval verminderen en verkorten NSAID”s (remming
prostaglandine-synthese) of colchicine (remt afgifte chemische factoren de
klachten. Wanneer eer meerdere jichtaanvallen per jaar zijn wordt ook medicatie
gegeven om concentratie uraat of urinezuur te verslagen. Allopurinol blokkeert
xantine-oxydase, een enzym in de afbraakketen van purine (uit DNA) naar
urinezuur. Benzbromaron bevordert de uitscheiding van urinezuur. Om
niersteenvorming te voorkomen is bij dit geneesmiddel een ruime diurese nodig.
Rasburicase zorgt voor de omzetting van urinezuur in allantoïne. Dat
wateroplosbare stofje wordt snel uitgescheiden
Ziekte van Bechterew, spondylitis ankylopoetica, is een chronische ontsteking
van verbindingen tussen de wervellichamen (spondylitis) en de sacro-iliacaal
gewrichten. Later kan een verstijving (ankylose) in een voorovergebogen houding
ontstaan door verbening van annuli fibrosi. De oorzaak is niet bekend, maar
erfelijke factoren spelen een rol. De ziekte begint sluipend met lage rugklachten,
ochtendstijfheid en een bandgevoel om de borst.
Farmacologie
Farmacodynamiek heeft betrekking op de effecten van geneesmiddelen op het
lichaam (vooral het therapeutische effect. Farmacokinetiek bestudeert wat er
in het lichaam met een geneesmiddel gebeurt, wat doet het lichaam met een
geneesmiddel. Hoe een medicijn werkt heeft onder andere te maken met de
manier waarop het lichaam het geneesmiddel opneemt, metaboliseert en
uitscheidt. Metaboliseren betekent gewoonweg veranderen door een
biochemische reactie. Dit vindt vooral plaats in de lever. De biochemische reactie
verandert het geneesmiddel in metabolieten. Het lichaam maakt geen
onderscheid tussen ‘goede’ en lichaamsstoffen en slechte lichaamsstoffen. Wat
het lichaam doet met een geneesmiddel kunnen we in vier fasen indelen:
Het lichaam neemt het geneesmiddel op (absorptie of resorptie)
Het lichaam verdeelt het geneesmiddel over het weefsel van het lichaam
(distributie)
, Het lichaam zet het geneesmiddel om (metabolisme
Het lichaam scheidt het geneesmiddel uit (eliminatie of excretie)
Geneesmiddelen kunnen alleen goed werken als ze op de plaats van de ziekte
komen. Er zijn grofweg drie categorieën voor toediening:
- Lokale toediening: geneesmiddel rechtstreeks aan brengen op plaats
- Enterale toediening: oraal ingenomen en vanuit maagdarmkanaal
opgenomen.
o Rectale toediening en via de sonde behoren ook tot deze categorie.
Suppositorium geneesmiddel geven in de vorm van een zetpil.
- Parenterale toediening: rechtstreeks ingebracht, meestal door subcutaan
(onder de huid_, intramusculair (in een spier) of intraveneuze (in ader)
injectie.
Voor geneesmiddelen die de reis via de maag naar de bloedbaan niet overleven
kan de sublinguale weg (onder de tong) een oplossing zijn. Geneesmiddelen
worden transdermaal (door de huid) vaak niet goed opgenomen. Als een
geneesmiddel de passage door de maag heeft overleefd en in het duodenum en
jejunum terechtkomt, begint de resorptie. Via het poortaderstelsel komt het
geneesmiddel in de lever. Een buffer is een structuur, substantie of proces dat
verandering tegengaat. De lever functioneert bijvoorbeeld als buffer door sterke
veranderingen van hoeveelheden in het bloed opgeloste voedingsstoffen tegen
te gaan. Het mechanisme waarmee de lever deze nuttige taak uitvoert, omdat
het enzymsysteem cytochroom p450, een grote groep enzymen die ongewenste
stoffen omzet in een vorm die door de nieren in de urine kan worden
uitgescheiden. De p450-enzymen zetten stoffen om naar hydrofiele substanties.
De biochemische reactie dir door de p450-enzymen mogelijk worden gemaakt,
kunnen in twee reacties worden onderverdeeld:
- Fase I- reacties zijn voornamelijk oxidatiereacties, waarbij hydrofobe
substanties worden gemetaboliseerd tot hydrofiele substanties.
- Fase II- reacties maken gebruik van bepaalde enzymen, zogenaamde
transferaden die hydrofobe stoffen meer hydrofiel maken. Deze fase zijn
conjugatiereacties waarbij een hydrofiel molecuul wordt gekoppeld aan
een hydrofobe substantie waardoor die wateroplosbaar wordt.
Geneesmiddelen die vanuit het maag-darmkanaal worden opgenomen, passeren
allemaal de lever. De p450-enzymen metaboliseren ze vervolgens in zekere mate
voordat ze in de bloedomloop komen. Dit zogenoemde first-pass-effect en de
mate van metaboliseren bepalen hoeveel van het geneesmiddel in de
bloedsomloop komt (dit wordt ook wel biologische beschikbaarheid
genoemd). Een produgs moet eerst worden omgezet in zijn actieve metaboliet
voordat hij werkt. Wat er van een geneesmiddel overblijft nadat de lever het
heeft gemetaboliseerd noemen we metabolieten. De nieren zijn de belangrijkste
uitscheidingsorganen van het lichaam. Enkele geneesmiddelen in het bijzonder
die met een hoog molecuulgewicht worden door de lever in de gal uitgescheiden.
Geneesmiddelen die in de gal worden uitgescheiden komen via de galgang in de
darmen terecht, waarna ze of opnieuw worden opgenomen of met de ontlasting
worden uitgescheiden. Dit wordt enterohepatische kringloop genoemd.
Patiënten verschillen in de mate waarin ze bijwerkingen ondervinden. Ook
wanneer we een geneesmiddel toedienen aan twee patiënten van dezelfde