SAMENVATTING, WERKGROEPEN STAATSRECHT, SEM. 1
WERKGROEP 1: RECHTSSTAAT EN LEGALITEITBEGINSEL
1.1: FUNCTIES VAN HET STAATSRECHT VLG. KORTMANN
Het staatsrecht heeft betrekking op de instelling van ambten en de verlening van
bevoegdheden aan die ambten. Ook regelt het de onderlinge betrekkingen en de relaties
van die ambten tot de onderdanen. Kortman stelt dat er drie functies bestaan:
- Constituerende functie: de instellingsfunctie. Zie op het instellen van ambten.
Voorbeelden zijn art. 97 lid 1 Gw (krijgsmacht), art. 24 Gw (koningschap), art. 42 Gw
(regering), art. 50 Gw (Staten-Generaal) en at. 123 Gw (provincies en gemeenten).
o Deze functie beperkt zich niet tot de instelling van ambten, maar omvat ook
de regeling van de omvang en samenstelling of inrichting van die ambten en
bijvoorbeeld de aanwijzing van ambtsdragers (zie bijv. art. 52-53 Gw).
- Attribuerende functie: de bevoegdheidsverlenende functie. Er worden
bevoegdheden verleend of gewijzigd aan een ingesteld ambt (zie bijvoorbeeld art.
81, 89 en 96 Gw).
- Regulerende functie: matigende functie. Bevoegdheden van ambten worden
beperkt/gematigd/begrensd. Dit vooral in het kader van de Trias. Zie bijvoorbeeld de
wetgevende bevoegdheid die in handen is van de regering én de Staten-Generaal
(art. 81 Gw).
o Bij de regulerende functie gaat het om beperking, matiging van de
overheidsmacht. De regulerende functie kan aan de hand van twee thema’s
worden besproken: het Constitutionalisme en de rechtsstaat.
Constitutionalisme: komt tot uitdrukking in de verdeling van
overheidsbevoegdheden over diverse ambten, die niet alle
ondergeschikt zijn aan één ambt en van welke niet één de
uiteindelijke beslissingsbevoegdheid heeft ten aanzien van het gehele
ambtencomplex.
De rechtsstaat: komt naar voren in de zes elementen van de
rechtsstaat. Deze zijn:
1. Legaliteitsbeginsel,
2. Voorafgaande regel ten aanzien van belastend optreden door
de overheid,
3. Machtenscheiding,
4. Democratieprincipe,
5. Onafhankelijke rechtspraak,
6. Klassieke grondrechten.
1.2: ARTIKEL 0-BEPALING
De regering is voornemens een artikel-0 bepaling op te nemen. De bepaling zal leiden: “De
Grondwet waarborgt de grondrechten en de democratische rechtsstaat.” Reeds door de
Eerste kamer aangenomen, maar omdat het een grondwetswijziging betreft moet hij na
verkiezingen nogmaals worden aangenomen.
De algemene bepaling geeft contouren aan waarbinnen onze Grondwet gelezen moet
worden. De algemene bepaling stelt een ondergrens aan van deconstitutionalisering van
,bepaalde zaken. Deze zaken mogen alleen worden gedeconstitutionaliseerd indien de
algemene bepaling zich hier niet tegen verzet.
De algemene bepaling kan eventueel ook de rechter de bevoegdheid geven om ook sociale
grondrechten te toetsen aan algemeen verbindende voorschriften (niet zijnde wetten in
formele zin), omdat er kan worden geredeneerd dat dit moet kunnen als de Grondwet de
grondrechten waarborgt.
Ook biedt de bepaling een interpretatiekader voor de gehele Grondwet.
1.3: PREAMBULE VS. ALGEMENE VERKLARING
Een preambule is een symbolische ‘voorverklaring’ voorafgaand aan bijvoorbeeld een
grondwet, waarin belangrijke constitutionele waarden en beginselen worden vastgelegd.
Markeert dikwijls een nieuwe start of ene breuk met het verleden. Declaratoir karakter.
Staat vaak vooraf aan de tekst van een grondwet.
Een algemene bepaling heeft een normatief karakter en is juist onderdeel van de tekst van
een grondwet. Hierdoor is de juridische status van een algemene bepaling gelijk aan die van
de andere bepalingen in een grondwet (in tegenstelling tot een preambule). Een algemene
bepaling biedt ook een interpretatiekader voor de rest van de grondwettelijke bepalingen.
1.4: ELEMENTEN VAN RECHTSSTAAT VLG. KORTMANN
1. Legaliteitsbeginsel:
Overheidshandelingen moeten berusten op voorafgaande algemene regel. Staat niet
letterlijk in de grondwet, maar artikel 1 geeft een aanknopingspunt, want die geeft aan
welke gevallen gelijk zijn en welke niet.
Ook artikel 16 van de grondwet: niks is strafbaar als er geen voorafgaande wet is, dus het
strafrechtelijke legaliteitsbeginsel
En art. 88 gw: wetten treden niet in werking als deze niet is bekend gemaakt. De burger
moet weten dat deze bestaat
2. Voorafgaande regel ten aanzien van belastend optreden door de overheid:
De regel waarop het overheidshandelen berust moet niet alleen algemeen, dat wil zeggen
abstract en voor herhaalde toepassing vatbaar zijn, zij moet op grond van overgingen van
rechtszekerheid ook aan het overheidsoptreden voorafgaan: het verbod van terugwerkende
kracht van (belastende) regelgeving.
3. Machtenscheiding:
Waarom is dit nodig? Om machtsmisbruik tegen te gaan en zodat er niet een macht is met
absolute macht. Je hebt 2 soorten scheidingen
- Functioneel: je scheidt de overheidsfuncties, de rechtspraak, wetgeving en
bestuur. Dus 3 verschillende overheidsfuncties aanwijzen.
- Organisatorisch: de drie functies gaan je aan 3 verschillende organen terecht, de
SG, De regering en de rechterlijke macht.
,-> voorkomingen van machtsconcentratie
Maar machtenscheiding is niet absoluut doorgevoerd. Door bevoegdheid de geven aan 2
organen heb je controle over elkaar. Zo trekt de ene macht niet teveel macht toe aan
zichzelf. Als niemand elkaar controleert, kunnen ze alsnog doen wat ze zelf willen en dat is
niet de bedoeling. Voorbeeld is art. 81 (wetten maken).
4. Democratieprincipe:
Burgers hebben inspraak op samenstelling van overheidsgezag: kiesrecht. Daarmee heb je
invloed op samenstelling van volksvertegenwoordiging.
En er is een toetingsverbod, art. 120 GW: de rechter mag wetten niet toetsen aan de
grondwet, dit mag alleen de wetgever doen, want de wetgever is democratisch
gelegitimeerd.
Het parlement is op nationaal niveau de enige instelling, die een rechtstreekse
democratische grondslag heeft, omdat zijn samenstelling gebaseerd is op de
kiezersuitspraak.
Het parlement is dus een vertegenwoordigend orgaan, ofwel volksvertegenwoordiging. Wat
houdt dit begrip volksvertegenwoordiging in? Art. 50 GW: het parlement vertegenwoordigt
het gehele Nederlandse volk. Art. 67 lid 3 GW: De leden van de Staten-Generaal stemmen
zonder last (onafhankelijkheid).
5. Onafhankelijke rechtspraak:
De grondwet regelt hier niet veel over, het EVRM wel.
6. Klassieke grondrechten:
De rechtsstaat is bescherming van de burgers tegen de overheid, en grondrechten kun je
inroepen en tegenwerpen tegen de overheid.
1.5: CHECKS AND BALANCES
Er is echter geen strikte scheiding van het parlement en andere staatsinstellingen. Het idee
van machtenscheiding veronderstelt niet slechts een scheiding van, maar ook een
samenwerking tussen de staatsinstellingen: check and balances.
1.5.1: MINISTRIELE VERANTWOORDELIJKHEID EN VERTROUWENSREGEL
De ministeriële verantwoordelijkheid en de vertrouwensregel vormen de kern hiervan.
Verhouding ministeriele verantwoordelijkheid vs. vertrouwensregel.
- De ministeriële verantwoordelijkheid is anders dan de vertrouwensregel. De
ministeriele verantwoordelijkheid ontstaat al in 1848, de vertrouwensregel pas in
1868. De vertrouwensregel is de kern van het parlementaire stelsel.
- De ministeriële verantwoordelijkheid houdt in dat ministers, gezamenlijk en
afzonderlijk, verantwoording aan het parlement afleggen voor hun beleidsdaden.
Zij alleen zijn (politiek) verantwoordelijk voor wetgeving en beleid. De Koning, die
, tevens deel uitmaakt van de regering, is dat niet. De staatssecretarissen zijn
eveneens politiek aansprakelijk.
- Een belangrijke uitwerking van de ministeriële verantwoordelijkheid is
de vertrouwensregel. Volgens de vertrouwensregel moet een minister,
staatssecretaris of kabinet aftreden als zij geen vertrouwen meer genieten van
de meerderheid van het parlement (in de praktijk geldt de vertrouwensregel
alleen voor de Tweede Kamer).
- De vertrouwensregel is een regel van ongeschreven staatsrecht en negatief
geformuleerd. Een minister of staatssecretaris moet ontslag aanbieden, als de
tweede of de eerste kamer heeft laten blijken niet langer vertrouwen te hebben.
In Nederland geldt geen investituur (dit betekent dat een nieuw kabinet eerst
moet vragen om het vertrouwen van de kamer, dit moet worden uitgesproken).
In Nederland heb je dit vertrouwen, tenzij het tegendeel wordt uitgesproken.
Wanneer een kamer niet langer vertrouwen heeft, moet het kabinet weg.
o Vertrouwensregel: gaat ervan uit dat ministers of staatssecretarissen hun
ontslag aanbieden, indien een van de Kamers het vertrouwen in het
opzegt.
- Het spiegelbeeld van de vertrouwensregel levert de grondwettelijke
bevoegdheid van de regering om de kamers te ontbinden, art. 64 GW.
Controlemiddelen van het parlement om de regering te controleren.
- Art. 68 GW: inlichtingenrecht: ieder Kamerlid heeft het recht om inlichtingen te
vragen. Het is een passieve plicht op grond van verzoek. Desgevraagd geven zij
mondeling of schriftelijk inlichtingen, maar zij hebben een verschoningsgrond. Dit
is wanneer zij in het belang van de staat geen inlichtingen hoeven te geven. Ook
voor zaken waar je niet verantwoordelijk bent als minister, kan je wel
inlichtingen geven. Het heeft een ruimere betekenis dan de politieke ministeriele
verantwoordelijkheid.
- Art. 105 GW: budgetrecht: het parlement moet instemmen met datgene waar
het geld heen gaat. De controle op de begroting ligt voor een deel bij de staten
generaal en voor een deel bij de algemene rekenkamer.
Regeerakkoorden.
- De vertrouwensregel leidt tot een nauwe betrokkenheid van de tweede kamer
bij de kabinetsformatie. Gestreefd wordt naar het formeren van een kabinet dat
kan rekenen op een vaste steun van een meerderheid in de tweede kamer. Dit
vergroot de stabiliteit van het regeringsbeleid, maar vermindert de
onafhankelijke democratische controle door de kamer.
- De invloed van de tweede kamer komt tot uiting door het sluiten van
regeerakkoorden. Dit zijn tijdens de kabinetsformatie gesloten akkoorden tussen
de bij het overleg betrokken tweede Kamerfracties over de hoofdlijnen van het
regeringsbeleid voor de komende kabinetsperiode.
- Zolang zij dat regeringsbeleid volgen, hebben zij vertrouwen. Regeerakkoorden
hebben enerzijds een gunstige betekenis. De kamer weet immers dat het
regeringsbeleid overeenkomstig de wensen van de meerderheid is. Anderzijds zit
het vast aan het regeerakkoord. Hoe dikker dit akkoord is, hoe minder je te
zeggen hebt als oppositie.