H2, H5, H7, H8, H10, H11, H12, H13,
H2. ATTITUDES EN WERKTEVREDHEIED
Niveaus van GIO-analyse
Niveau van het individu > niveau van de groep > niveau van de organisatie
Intelligentie is het vermogen om mentale activiteiten (denken, redeneren, problemen oplossen) uit
te voeren. Het helpt om het werk goed te doen maar mensen worden er niet gelukkiger of
tevredener van in hun werk.
Attitude is een houding die je hebt tegen over dingen, mensen, bepaald gedrag of
gebeurtenissen. Heruit blijkt hoe je over iets denkt en hoe je je eronder voelt.
Een bepaalde gedachte over iets of iemand en die gedacht roept een bepaald gevoel op.
Gedachte en gevoel leiden tot een gedragsintentie.
3 componenten van een attitude
1. Cognitief (evaluatie), omvat jouw oordeel of mening (eigen perceptie) en hoeft niet altijd goed
te zijn en leidt op zichzelf niet tot gedragskeuzes.
2. Affectief (gevoel), de emotie die bij de cognitie wordt opgeroepen en kan leiden tot
gedragsresultaten.
3. Gedragsintentie (actie), verwijst naar een intentie om je op ene bepaalde manier te
gedragen.
Cognitieve dissonantie ontstaat wanneer twee of meer attitudes van iemand met elkaar botsen
of wanneer gedrag en attitudes tegenstrijdig zijn.
Cognitieve dissonantie zijn tegenstrijdigheden die een individu waarneemt tussen eigen
attitudes en gedrag
Individuen streven naar minimale dissonantie in hun gedrag, ingegeven door:
- Het belang
- De mate van invloed van het individu
- De beloning
Dit zijn factoren die bepalen of mensen iets aan hun dissonantie willen doen.
Wat doen mensen om hun inconsistentie minder groot te maken
- attitudes veranderen
- Gedrag veranderen
- Verschil tussen attitude en gedrag weg te rationaliseren
Moderatorvariabelen: onderdrukkers/versterkers van het verband tussen attitude en gedrag:
- Belang van de attitude
- De specialiteit van de gedragsintenties
- De toegankelijkheid van de attitude
- De aanwezigheid van sociale druk
- Directe ervaring met de attitude
Werkgerelateerde attitudes zijn positieve en negatieve oordelen die werknemers hebben over
verschillende aspecten van hun werkomgeving.
Aspecten die voor organisaties van belang zijn:
- werktevredenheid
- Werkbetrokkenheid
- Organisatiebinding
- affectieve binding
- extrinsieke (calculerende) binding
- normatieve binding
- Waargenomen steun van de organisatie (wso)
- beloning worden als eerlijk ervaren
, - werknemers hebben stem bij besluitvorming
- leidinggevenden worden gezien als ondersteunend
- Bevlogenheid van de werknemer
- vitaliteit (energie)
- toewijding (betrokkenheid)
- absorptie (opgaan in het werk)
Oorzaken werktevredenheid
- Werkomstandigheden
- Persoonlijkheid
- Loon
- Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
Voordelen werktevredenheid
- werkprestaties
- Voorbeeldig werkgedrag
- Klanttevredenheid
- Tevredenheid met het even
Gevolgen van werkontevredenheid (nadelen)
- Exit, vertrek uit de org.
- Stem, suggesties voor verbeteringen/probleem bespreken met manager
- Loyaliteit, optimistisch wachten op verbeteringen/vertrouwen op management om te doen wat
nodig is.
- Verwaarlozing, minderheid werken/ thuisblijven/steeds te laat komen/ steeds meer fouten
maken.
H5. BESLUITVORMING EN PERCEPTIE
Perceptie is het proces waarin mensen hun zintuiglijke indrukken ordenen en interpreteren om zin
te geven aan hun omgeving.
Het is hun waarneming van de werkelijkheid, niet de werkelijkheid zelf.
Factoren die perceptie beïnvloeden:
- de waarnemer zelf
- attitudes
- motieven
- intresses
- ervaring
- verwachtingen
- de waarnemingscontext
- tijd
- werkomgeving
- sociale omgeving
- het waargenomen object
- nieuwigheid
- beweging
- geluid
- omvang
- achtergrond
- nabijheid
- gelijkheid
Belang van werktevredenheid: je ziet het terug in de bedrijfsresultaten.
Gedrag en attitudes zijn beide beïnvloedbaar
, Belangrijkste instrumenten Werktevredenheid
- taakontwerp (de aard van het werk zelf)
- Selectie
- Begeleiding, beoordeling en beloning
Betrokkenheid: stijl van leiding geven en empowerment
- training en opleiding
- Taakontwerp
Attributietheorie:
Gedrag met interne oorzaak, val tonder controle van het individu
Gedrag met externe oorzaak, valt buiten zijn invloedssfeer - dus gedrag is door de situatie
afgedwongen.
Attributie is het toeschijven van oorzaken voor gedrag aan interne of externe factoren.
Of je het gedrag aan een interne of externe oorzaak toeschrijft hangt af van:
- Kenmerkendheid, geeft aan of iemand in verschillende situaties soortgelijk gedrag vertoont.
- Consensus, wanneer iedereen in dezelfde situatie dezelfde reactie vertoont.
- Consistentie, wanneer iemand in delfde omstandigheden hetzelfde gedrag vertoont.
Fundamentele attributiefout:
We onderschatten de invloed van externe factoren en overschatten die van de interne factoren
Vertekeningen uit eigen belang:
De neiging successen aan jezelf toe te schrijven, en mislukking aan een externe factor.
Selectieve perceptie: we zien wat we willen zien, ingegeven door interesses, achtergrond,
ervaringen en attitudes.
Halo-effect: op basis van 1 kenmerk een positieve algemene indruk vormen.